Gevluchte Timothy Cho: In Noord-Korea was ik veracht, maar niet in Gods Koninkrijk
De Noord-Koreaanse Timothy Cho groeit op met een schrikbeeld van het christendom. Als hij na mislukte vluchtpogingen naar het buitenland wordt opgepakt, leert hij in de cel voor het eerst te bidden.
De rode kleur van het communisme roept bij Timothy Cho (33) jaren na zijn vlucht uit Noord-Korea nog altijd traumatische gevoelens op. Zo nu en dan zichtbaar geëmotioneerd vertelt hij over zijn leven in het meest gesloten land ter wereld, geleid door de „kwaadaardige” Kim-familie.
Al vanaf jonge leeftijd wordt hij gehersenspoeld tot een echte patriot. „Toen de eerste leider Kim Il-sung overleed, regende het. In de krant werd geschreven dat zelfs de wolken verdrietig waren omdat de Grote Leider was gestorven. Bezorgd vroeg ik aan mijn vader of wij nu ook dood zouden gaan.”
Zijn jeugd staat bol van antireligieuze propaganda. „Mij is geleerd dat christelijke pastors kinderen ontvoeren en vrouwen verkrachten. Ons schoolboek beschreef hoe een zendeling een kind aan een boom bond en zuur op zijn hoofd goot zodat hij stierf. Zulke verhalen waren heel gebruikelijk.”
Kolenmijnen
Als hij negen jaar is, neemt zijn leven een dramatische wending. Zijn ouders ontvluchten het land, maar laten hun zoon achter. Cho’s ogen schieten vol als hij daaraan terugdenkt. „Ik kwam thuis, en er was niemand. Instinctief voel je dat er iets niet klopt. Het viel als een koude deken over mij heen.”
Cho blijft alleen en dakloos achter. Het betekent het begin van een zwervend bestaan, slapend onder oude kranten en voortdurend op zoek naar eten. Hij is op dat moment –na de voedselcrises van de jaren 90– een van de tienduizenden straatkinderen van wie de ouders overleden of het land ontvlucht waren. Velen sterven.
Dat Cho een zoon van een overloper is, maakt zijn situatie nog zwaarder. Hij wordt gezien als lid van de ”vijandige klasse”. Hoe hard de tiener ook werkt om een plekje in de samenleving te verdienen, het is allemaal tevergeefs. „Er was alleen plek voor mij in de kolenmijnen. Toen besloot ik om het land te ontvluchten. Ik zag geen toekomst meer voor mij in Noord-Korea.”
Betrapt
De vlucht naar China die Cho als 17-jarige onderneemt, is levensgevaarlijk. Als Noord-Koreaanse vluchtelingen door Chinese agenten worden betrapt, worden ze linea recta teruggestuurd. En dan wacht opsluiting in een van de dodelijke strafkampen.
Het is voor Cho een enorme schok als hij tijdens zijn vlucht in China een christelijke voorganger ontmoet die hem wil helpen. „Ik dacht gelijk dat hij een kidnapper was, omdat mij dat altijd geleerd was. Maar hij bracht mij naar een safehouse, waar ik te eten kreeg.” Hoewel het een veilige opvang moest zijn, voelt de jonge vluchteling zich er totaal niet veilig en vlucht hij.
Tijdens een poging om de grens met Mongolië over te steken, wordt Cho gearresteerd. „Ik heb de agenten gesmeekt of ik Mongolië binnen mocht, maar in plaats daarvan werd ik teruggebracht naar Noord-Korea.” De tiener belandt in de gevangenis.
Gemarteld
In eerste instantie wil Cho niet veel kwijt over die „verschrikkelijke tijd.” „Daar wil ik het liever niet over hebben”, zegt hij, om later toch meer details prijs te geven. „Ik hoorde mensen schreeuwen die gemarteld werden, die smeekten voor hun leven.”
Over wat hemzelf overkwam, hult de dertiger zich in stilzwijgen. De littekens op zijn lichaam spreken echter boekdelen.
In de cel bidt hij voor het eerst tot God. „De christelijke pastor had tegen mij gezegd dat ik moest bidden in moeilijke omstandigheden. Ik bad: „God, waar bent U?” Maar ik kreeg geen antwoord.”
De omstandigheden in de cel zijn verschrikkelijk. „We zaten met vijftig mensen in een kleine ruimte, schouder aan schouder. Op een morgen bleek de persoon naast mij te zijn overleden. Bewakers sleepten het lichaam van de man zonder enige vorm van respect de cel uit. Ik dacht dat ik ook ging sterven.”
Desondanks komt Cho weer op vrije voeten en weet hij opnieuw uit Noord-Korea te ontsnappen. Samen met enkele andere overlopers vlucht hij naar een Amerikaanse school in Shanghai. Maar het hoofd van de school belt de politie. Opnieuw belandt hij in de gevangenis, nu in de Chinese stad.
Executie
„Ik was erg bang om teruggestuurd te worden”, vertelt Cho. „Omdat ik opnieuw was gevlucht en een Amerikaanse school was binnengelopen, wachtte mij bij terugkomst executie. Ik was wanhopig en huilde elke nacht.”
Een van zijn celmaten is een Zuid-Koreaanse crimineel, die uit de Bijbel leest. „Hij vroeg mij wat er was en drong eropaan dat ik de Bijbel zou lezen en ging bidden. Hij vertelde mij dat ik elke bede met amen moest afsluiten. Mijn eerste gebed was heel eenvoudig: Ik wil niet sterven, amen. Ik wil niet terug naar Noord-Korea, amen. Ik wil uit de gevangenis, amen.”
„Maar er gebeurde opnieuw niets. Vervolgens ging ik anders bidden. Ik bad: als U bestaat, geef mij dan mijn vrijheid terug en ik zal mijn leven aan U wijden. Word ik teruggestuurd, dan vergeet ik U.”
„Na acht weken bezochten twee mannen mij in de gevangenis. Ik dacht dat ze van de Noord-Koreaanse ambassade waren. Mijn benen waren van lood toen ik uit mijn cel werd gehaald. Ik dacht: Nu ga je je dood tegemoet. Het waren echter een Zuid-Koreaanse diplomaat en een westerling. „We hebben goed nieuws voor je”, zeiden ze. „China heeft besloten je uit te zetten naar een ander land.”
„De tranen sprongen in mijn ogen en ik viel op mijn knieën. Die mannen dachten dat ik hen aanbad, maar ik dankte God. Hij had mijn gebed verhoord. Terwijl ik bad en dacht dat er niets gebeurde, waren er al heel veel dingen in gang gezet voor mijn vrijheid.”
Vrijheid
In 2008 vestigt Cho zich in het Verenigd Koninkrijk. De eerste maanden zijn moeilijk. „Ik wist niet hoe om te gaan met de vrijheid die ik had, wat vrijheid eigenlijk betekende. Het was een heel proces om dat te leren.”
Ook houdt Cho lang last van depressieve gevoelens en nachtmerries. „Vaak werd ik wakker zonder idee te hebben waar ik was. Ik keek dan uit het raam naar de Engelse naamborden om me ervan te vergewissen dat ik in het Verenigd Koninkrijk was.”
Hij is nog steeds verwonderd over zijn redding. „In Noord-Korea was ik veracht, maar niet in Gods Koninkrijk. Hij hoorde mijn wanhopige roep. Waarom werd ik bij een gangster in de cel geplaatst die uit de Bijbel las? Waarom stierven mensen en ik niet? Maar die vragen stel ik niet meer. Ik stel mijn leven in dienst van God.”
De dertiger werkt nu voor Open Doors in het Verenigd Koninkrijk. Hij voelt een roeping om de wereld op de hoogte te brengen van de benarde situatie van de christenen in Noord-Korea. Eenmaal hoopt Cho terug te gaan naar zijn geboorteland. „Het is mijn verlangen dat Noord-Koreanen vrij de kerk kunnen bezoeken.”