De overheid moet afbakenen wat scholen wel en niet mogen als het gaat om de onderwijsvrijheid. De democratische rechtsstaat moet daarbij als norm gelden. Omdat die norm ook voor de overheid geldt, dient zij zich onpartijdig en gematigd op stellen.
Dat staat in het rapport ”Grenzen stellen, ruimte laten” dat de Onderwijsraad dinsdagmiddag publiceerde. De raad brengt daarin een ongevraagd advies uit over de toekomst van artikel 23 van de Grondwet waarin de onderwijsvrijheid is vastgelegd.
Volgens de Raad lag bij discussies over de vrijheid van onderwijs lange tijd te eenzijdig nadruk op de ruimte voor de eigen visie en identiteit van de school. De Onderwijsraad stelt in het advies dat de vrijheid van onderwijs niet vrijblijvend is en dat daaraan grenzen zijn vanuit het kader van de democratische rechtsstaat. Belangrijke normen vanuit die democratische rechtstaat zijn onder meer non-discriminatie, gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid, geweldloosheid en afwezigheid van dwang tussen burgers.
De Raad onderscheidt drie kringen in het onderwijs. De eerste is de verplichte gemeenschappelijke kern. Dat is hetgeen alle leerlingen moeten weten en kennen. Een school moet aandacht besteden aan het verplichte verhaal over democratisch burgerschap.
Om de gemeenschappelijke kern bevindt zich volgens de Onderwijsraad een groene zone. Daarin heeft een school de ruimte om eigen overtuigingen en opvattingen in het onderwijs tot uitdrukking te brengen. Een school mag dus vanuit de eigen overtuiging een eigen verhaal toevoegen aan de verplichte, gemeenschappelijke kern en het schoolbeleid en de -organisatie daarop inrichten.
Buiten de groene zone staat de buitenste schil. Daarin bevinden zich thema’s die níet aan de orde mogen komen op scholen, ook al zouden die wel passen in de uitgangspunten van de onderwijsinstelling. Die buitengrens wordt volgens de raad begrensd door het discriminatieverbod en de plicht van een school af te zien van dwang en indoctrinatie.
Lesmateriaal
Scholen hebben de plicht om de vrijheid van leerlingen te respecteren, in het bijzonder hun recht een overtuiging al dan niet aan te nemen. „Het is niet toegestaan binnen het onderwijs overtuigingen over te dragen die onverenigbaar zijn met de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat.”
„Als objectief vaststaat dat de visie van het geloof op de verhouding tussen man en vrouw inhoudt dat zij als mensen niet gelijkwaardig zijn, mag die visie niet in het onderwijs tot uitdrukking worden gebracht.” Volgens de Raad mag in het lesmateriaal evenmin staan dat mensen ongelijk behandeld horen te worden of rechten ontzegd kunnen worden als ze niet leven naar de leefregels van de betreffende levensovertuiging.
Wel mag in lesmateriaal staan dat „de overtuiging van waaruit de school werkt, bepaald gedrag afkeurt, maar alleen als erbij staat dat dit gedrag wettelijk wel is toegestaan. En dat gelovigen moeten accepteren dat er in de Nederlandse samenleving mensen zijn die deze geloofsopvatting niet delen en/of er niet naar handelen.”
Toelatingsbeleid
De Onderwijsraad toetst in het advies een aantal zaken uit de praktijk aan de uitgangspunten van het rapport ”Grenzen stellen, ruimte laten”. De eerste is het toelatingsbeleid. „Ruimte voor een denominatief gesloten toelatingsbeleid past volgens de Raad binnen respect voor verscheidenheid als uitgangspunt van de democratische rechtsstaat.
De Onderwijsraad vindt dat (joodse en islamitische) scholen gescheiden onderwijs tussen meisjes en jongens mogen geven „als dat nodig en passend is vanuit de grondslag van de school.” Maar de Onderwijsinspectie behoort „zeer alert” te zijn dat het gescheiden onderwijs niet leidt tot ongelijkwaardigheid. „Dat sluit bijvoorbeeld uit dat een school mannelijke leerlingen extra les over elektrotechniek geeft, terwijl vrouwelijke leerlingen dan alleen les in muziek of verzorging krijgen”, zo staat in het advies.
Als scholen discrimineren of antidemocratisch gedachtegoed overdragen, adviseert de Onderwijsraad om hen niet alleen via de onderwijswetgeving aan te pakken, maar ook beter gebruik te maken van gelijkebehandelingswetgeving, het rechtspersonenrecht, het strafrecht en het civiele aansprakelijkheidsrecht.