De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) vindt het belangrijk dat gemeenten zich vroegtijdig bezinnen op de toekomst van hun kerkgebouw. Dat zou niet alleen een „huis van de vierende gemeente” moeten zijn, maar ook een „huis voor de samenleving.”
Er is de afgelopen tien jaar veel veranderd in de manier waarop kerkelijke gemeenten en overheden naar kerkgebouwen kijken, zegt scriba dr. R. de Reuver zaterdag op de generale synode van de PKN in Lunteren. „De overheid heeft meer aandacht voor het behoud van religieus erfgoed en de waarde van monumentale kerkgebouwen voor de samenleving. Het is opmerkelijk dat ze het ook belangrijk vindt dat het kerk-zijn doorgaat.”
Op de synodetafel lag zaterdag de notitie ”Speelruimte gezocht”, met de ondertitel ”Protestantse visie op kerkgebouwen”. In dit beleidsstuk, waarover nog geen besluit is genomen, geeft de PKN een visie op hoe plaatselijke gemeenten om kunnen gaan met kerkgebouwen die niet meer voldoen aan de eisen van de gemeente, omdat ze te groot of te duur zijn geworden.
Sommige mensen zien een kerkgebouw als een molensteen, zegt Gerben van Dijk, voorzitter van de werkgroep visie op kerkgebouwen. „Maar je kunt het ook zien als een talent, die ontwikkeld kan worden.”
Hij legt de synode enkele stellingen voor, zoals: ”Ons kerkgebouw is bestemd voor het houden van erediensten. Ander gebruik van de kerkzaal is ongepast”. Verreweg de meeste synodeleden steken een rode kaart omhoog en zijn het dus niet eens met de stelling.
Gemeenten kunnen hun kerkgebouw volgens Van Dijk deels een andere functie geven, herinrichten of –in het uiterste geval– afstoten. „Maar plaatselijke gemeenten bepalen zelf de grens van wat ze willen.”
Laten kerkbestuurders in ieder geval niet pas beginnen met nadenken als het water hen tot de lippen staat, zegt Van Dijk in antwoord op vragen van synodeleden.
Diaken H. A. Boersma (Foudgum) vraagt zich wel af hoe ver een gemeente moet gaan met het investeren in kerkgebouwen. „Straks is er geen geld meer voor predikant of kerkelijk werker.” Van Dijk: „Vroeger zeiden we dat mensen voor stenen gaan. Nu vinden we: die gebouwen kunnen een kans zijn voor de kerk van de toekomst.”
Het kerkgebouw dat ouderling F. A. Van der Duijn Schouten (Ridderkerk) in zijn studententijd in Amsterdam bezocht, is inmiddels omgebouwd tot hotel. Toch is nog zichtbaar dat het een kerk is geweest. „Als een kerkgebouw wordt afgestoten, is het dan niet beter om de herinnering eraan helemaal te laten verdwijnen?” oppert hij. „Een voormalig kerkgebouw wordt vaak geïnterpreteerd als: die tijd ligt achter ons.”
Dr. De Reuver vindt dat „te seculier” gedacht. Hij wijst op het voormalige kerkgebouw van de gereformeerde gemeente in Utrecht, omgebouwd tot hotel en werkplek, waar het orgel nog zichtbaar is. „Dat kan het gesprek stimuleren. Als iets helemaal weg is, betekent dat het er ook niet is geweest.”
Van Dijk: „Sommige bisschoppen willen liever een kerkgebouw helemaal slopen dan dat het een andere functie krijgt. Wij als protestanten zeggen: Doe dat niet en kijk wat de mogelijkheden zijn. Ook een voormalig kerkgebouw blijft een vingerwijzer naar boven.”
De PKN telt ongeveer 1900 geloofsgemeenschappen die samen 2150 kerkgebouwen in eigendom hebben. Daarvan zijn er 1225 aangemerkt als monument.