Deze formatie ontbeert (zelf)relativering
Veel in dit ondermaanse is relatief. Nee, niet alles. Er bestaan, gelukkig, vaste waarden. De kracht van veel beweringen hangt echter sterk af van de hoek van waaruit je kijkt. Twee voorbeelden uit het formatieproces van de laatste tijd.
Rutte en Hoekstra wilden beslist niet regeren –en dus zelfs niet onderhandelen– met een „linkse wolk”, dus met PvdA en GroenLinks samen. Nee hoor, dank je de koekoek. Stel je voor dat straks bij een belangrijk beslispunt één van die twee fracties zou besluiten een kabinetsvoorstel niet te steunen. Verschrikkelijk. Sowieso zou het, vonden VVD en CDA, „heel onverstandig” zijn een coalitie te smeden uit vijf partijen als je getalsmatig aan vier genoeg hebt.
Dat laatste is geen onzinnige gedachte. Een coalitie van twee partijen is overzichtelijker en historisch gezien stabieler dan een van vijf of zes.
Maar redelijk lijkende gedachten worden soms een tikje dwaas als je ze even vanuit een heel ander gezichtspunt bekijkt. Neem nu die „linkse wolk.” Maar liefst vijf jaar lang, van 2012 tot 2017, regeerde Rutte onbekommerd en comfortabel met de linkse PvdA. De krachtsverhouding: 41 liberalen tegenover een dikke wolk van wel 38 sociaaldemocraten. Dit kabinet zat de rit uit; iets wat sinds het kabinet-Kok I (1994-1998) niet meer was voorkomen. Maar nu zijn negen PvdA’ers en acht GroenLinksers tegenover 48 VVD’ers en CDA’ers te veel? Omdat de eerste groep uit twee componenten bestaat? In zo’n redenering moet je echt wíllen geloven…
Voorbeeld twee. D66-leider Kaag heeft vanaf de verkiezingsdag consequent betoogd dat zij een zo progressief mogelijk kabinet wil en dat zij hernieuwde samenwerking met de CU, mede wegens diepgaande verschillen op met name medisch-ethisch terrein, niet ziet zitten. Dat laatste valt, vanuit haar levensbeschouwing bezien, enigszins te begrijpen.
Maar laten we nu eens een heel andere invalshoek kiezen. In elk ander westers land zou een regerende coalitie, als die bij de verkiezingen niet verloor maar in zijn totaliteit juist enkele zetels won –zoals in Nederland op 17 maart gebeurde– , als de wiedewind zijn doorgegaan. Bij D66 kwam die gedachte niet op. Jammer, want had Kaag wel zo geredeneerd, dan hadden we misschien op 17 mei al een kabinet gehad.
Geen wonder dat oud-Kamerlid Bert Bakker –woensdag, bij Dit is de Dag– het categorisch uitsluiten van de CU door zijn eigen partij ronduit „onverstandig” noemde. „Ik zou dat beter begrijpen als het was gegaan om onderwerpen die hoog op de maatschappelijke agenda staan: de woningnood, het klimaatbeleid, de jeugdzorg. Maar niet nu het gaat om christelijk onderwijs of het voltooid leven”, poneerde de D66-veteraan.
Dat Kaag in het begin van het formatieproces enkele piketpaaltjes sloeg, kan Bakker billijken. „Maar we zijn nu wel bijna zes maanden verder, hè?” En als dán allerlei wegen zijn afgesloten en de formatie muurvast zit, moet je met het oog op het landsbelang en je eigen belang een nieuwe afweging maken, betoogde Bakker met zoveel woorden. Anders gezegd: dan blijkt je eerdere stellingname relatief te zijn geweest.
Ja, wat deze formatie tot nu toe node mist, is relativering. Niet in de laatste plaats: zelfrelativering.