Prinselijke praal onder een kerkgewelf
Meer dan een eeuw lang werden er telgen uit het adellijke geslacht Nassau begraven in de Grote Kerk van Breda. Totdat de Spaanse overheersing er een eind aan maakte. Het is allemaal erg lang geleden, maar de herinneringen zijn niet weg. Ze staan in steen gebeiteld. En in albast.
Breda heeft een winkelcentrum Barones, een parkeergarage De Prins, een buurdorp Prinsenbeek. Het kreeg ook een café Nassau, een hotel Nassau en een school die zich met de naam Nassau tooide. Maar de belangrijkste herinneringen aan het adellijke verleden zijn de grafkelders in de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk.
Buiten strooit de beiaardier het ene na het andere lied over het stadscentrum uit. De klanken dwarrelen door de tochtige straatjes rond de kerk en over de kraampjes op de Grote Markt. Een oud pandje met een trapgevel schuilt stilletjes weg bij de kerkmuur. Hier liggen de eeuwen te verstoffen, het adellijke verleden is vergrijsd.
Bij het bedehuis valt vooral de lichte kleur op. Vanbuiten en vanbinnen. De muren ogen wit, de pilaren ook, en zelfs in de nissen en kapellen is het niet duister. Zo is het al sinds 1637. Van de muur- en gewelfschilderingen die toen onder de kalk bedolven werden, zijn sommige later weer tevoorschijn gepeuterd.
Prinsenbank
Door al dat licht kun je vooral goed zien hoe leeg de kerk is. Er zijn geen banken, geen stoelen. En daarmee is een deel van de sfeer weg. Wat moet een dominee toch zonder luisteraars, een organist zonder zangers, een koster zonder kerkvolk? Slechts een keer of tien per jaar is er nog een dienst, en verder wordt hier nog gedoopt, getrouwd, gerouwd. En er zijn modeshows, beurzen, symposia en allerhande niet-kerkelijke zaken meer.
Eén bank is er in het schip nog wel: de Prinsenbank, pal tegenover de kansel. De rijken en aanzienlijken kregen een bank, en al zat die vaak niet erg comfortabel, het onderscheid was groot met het volk dat de hele dienst moest staan. Het verschil schrijnt temeer als zo’n bank ongebruikt bleef. In de Prinsenbank schijnt nooit een prins gezeten te hebben. Alleen prinses Wilhelmina schoof er naar binnen toen ze na een restauratie de plechtige ingebruikname van de kerk bijwoonde, maar dat was al in 1956, toen niemand meer hoefde te staan.
Muis
In deze kruisbasiliek –Brabantse gotiek in volle glorie– prijken nog wel wat banken achter het koorhek. Bij die koorbanken heeft de gids een aardigheidje in petto: een muis. Nee, geen computermuis, bezweert hij. Hij wijst naar het opstapje tussen twee banken. Wie daar staat, kan net zien dat aan de overkant op het beeld van Sint-Gertrudis een zwarte muis op haar gewaad zit. Deze roomse heilige werd in oude tijden aangeroepen tegen muizen- en rattenplagen, vandaar.
Vanaf de begane grond is de griezel onzichtbaar. Volgens overlevering kon prinses Wilhelmina hem ook vanaf de traptreden niet zien, want zo groot was ze niet. Daarom klom ze boven op een koorbank. De anekdoteschrijvers van de Grote Kerk moesten gelijk denken aan iemand die –bang voor een muis– op een stoel klimt.
Polanen en Nassau
De kerk wordt deze maand nog even ontsierd door een kunstexpositie, met onder meer de boodschap: voed jongens en meisjes op alsof er geen verschillen zijn. Verwarring als opvoedingsdoel.
Daar hadden de Nassaus nog geen weet van, in de tijd dat ze hier hun dierbaren begroeven. De adellijke grafmonumenten kom je tegen in de omgang buiten het koor en daar net naast in de Prinsenkapel. Het oudst zijn de gedenktekens van Jan II en III van Polanen, heren van Breda. Bijna 650 jaar oud! Ze zijn van dichtbij te benaderen, aan te raken zelfs, al is dat natuurlijk de bedoeling niet.
Johanna van Polanen trouwde in 1403 met Engelbrecht I van Nassau. Zo raakten de families met elkaar verweven en zo verwierf de graaf van de Dillenburg grote bezittingen in Brabant en Holland. Engelbrecht, die betrokken was bij de uitbouw van de Bredase kerk, werd hier in 1442 begraven, drie jaar later gevolgd door zijn vrouw. Later werd zijn zoon en opvolger Jan IV in hetzelfde graf bijgezet, gevolgd door diens vrouw. Het monument is wel meer dan 8 meter hoog.
Wapenrusting
De Prinsenkapel ten noorden van het koor wordt het mausoleum van de voorvaderen van de Nederlandse koninklijke familie genoemd. Hier bevindt zich het praalgraf van Engelbrecht II van Nassau, de zoon van Jan IV. Hij had bastaardkinderen, maar geen wettige nakomelingen. Daarom benoemde hij zijn oomzegger Hendrik III tot opvolger. Die liet deze kapel bouwen in de jaren 1520-1526. Hij werd er zelf begraven, en nog zestien andere familieleden. Albasten beelden torsen de tafel waarop de wapenrusting ligt uitgestald.
In 1544 werd het lichaam van Hendriks 25-jarige zoon Reinier van Nassau hier bijgezet. Hij is beter bekend als René van Chalon. Die naam nam hij aan toen hij van een kinderloze oom het vorstendom Orange erfde. Hetzelfde verhaal: wel een bastaardzoon, geen wettig kind, dus ging het vorstendom naar een neef. Die werd daardoor Willem van Oranje genoemd. En zodoende kreeg Nederland het Oranjehuis.
Willem van Oranje begroef hier zijn eerste vrouw, Anna van Buren –die ook nog maar 25 was–, en de oudste van hun drie kinderen, Maria. Zelf zou hij hier ook begraven worden, maar toen hij in 1584 werd vermoord, was Breda in handen van zijn Spaanse tegenstanders. Daarom is sindsdien de Nieuwe Kerk in Delft de plaats waar de Oranjes worden bijgezet.
Hoog in de Bredase Prinsenkapel prijken gewelfschilderingen uit 1533. Ze worden toegeschreven aan de Italiaanse frescoschilder Thomas Vincidor de Bologna, een leerling van Rafaël. Alles wat latere schilders eroverheen kalkten, is weggekrabd tijdens de restauratie van de kapel in de jaren 1998-2003. Je moet eigenlijk op je rug gaan liggen om de schilderingen langdurig te kunnen bekijken zonder nekpijn te krijgen of je evenwicht te verliezen.
Triptiek
Minder capriolen zijn er nodig om het schilderij aan de wand te bezichtigen: de triptiek ”De vinding van het ware kruis”, rond 1542 vervaardigd door Jan van Scorel. In deze kapel moest niet de majesteit van de dood blijken, maar de eer en glorie van de bouwer, Hendrik III. Het informatiepaneel is er duidelijk over: „Het interieur van de Prinsenkapel moest alles overtreffen. In Europa boven de Alpen mocht het zijn weerga niet kennen. De Prinsenkapel werd een kerkelijk statussymbool voor de wereldlijke macht.”