Slob vermaant koepelorganisaties
Minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs vindt dat de belangenorganisaties in het bijzonder onderwijs hun „donkere bril” af moeten zetten als het gaat om het burgerschapsonderwijs.
Ze kunnen hun energie beter steken in het positief ondersteunen van scholen bij de vormgeving van dat burgerschapsonderwijs. Dat zei de bewindsman dinsdagmorgen in de Eerste Kamer bij de behandeling van de wet die de burgerschapsopdracht voor het basis- en voortgezet onderwijs verduidelijkt.
In de afgelopen maanden lieten koepelorganisaties, waaronder Verus, VGS en VBSO, fundamentele bezwaren horen tegen de wet. Ze vrezen dat aanscherping van de burgerschapsopdracht de vrijheid van onderwijs beperkt.
Slob stelde daar tegenover dat scholen eigen opvattingen mogen hebben over allerlei gevoelige onderwerpen, ook als die in strijd zijn met hetgeen de meerderheid vindt. Maar anderzijds stelde Slob dat van scholen mag worden gevraagd dat ze de waarden die horen bij de rechtsstaat ook aan anderen gunnen. Dat geldt ook voor leerlingen die eigen keuzes maken in hun leven. Volgens Slob moet het voor scholen een „erezaak” zijn om voor alle leerlingen een veilige plek te bieden.
De minister ontkende dat de Onderwijsinspectie reformatorische en andere orthodoxe onderwijsinstellingen „risicoscholen” noemt zoals D66-senator Pijlman vorige week tijdens de eerste termijn van de wetsbehandeling beweerde. „Er is geen vakje risicoscholen”, aldus de bewindsman. Als er incidenten zijn, dan doet de inspectie wel gericht onderzoek, zoals nu in het geval van de Gomarus Scholengemeenschap in Gorinchem. Maar daarmee zitten niet alle reformatorische scholen in het verdachtenbankje. Slob maakte een vergelijking met D66-Kamerlid Smeets, die kort na de verkiezingen terugtrad vanwege zijn contacten met jonge jongens. Door die affaire zijn niet alle D66’ers ineens verdacht.