Wet burgerschap bedreigt orthodoxe scholen
De overheid gaat scholen voorschrijven welke publiek-morele basiswaarden ze aan kinderen moeten meegeven. Drie deskundigen plaatsen principiële kanttekeningen.
Dinsdag debatteert de Eerste Kamer over het wetsvoorstel ”Verduidelijking burgerschap in het funderend onderwijs.” Minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs (ChristenUnie) verdedigt het voorstel.
In de afgelopen maanden kwam er vanuit het onderwijsveld en vanuit koepelorganisaties stevige kritiek op de wet die in november vorig jaar door de Tweede Kamer is aanvaard. De belangenbehartigers vrezen inperking van de vrijheid van onderwijs als de overheid gaat voorschrijven welke publiek-morele basiswaarden scholen aan kinderen moeten meegeven.
Mr. drs. Jaco van den Brink, werkzaam bij BVD advocaten en de koepelorganisatie VBSO, schreef in Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid een pittig artikel tégen invoering van de wet. Van den Brink, die ook bestuurslid is van het Wetenschappelijk Instituut voor de SGP, vindt dat minister Slob de zaken te rooskleurig voorstelt. Het is volgens hem in een rechtsstaat niet aan de overheid om morele opvattingen voor te schrijven aan burgers en aan scholen: „Wel kan de overheid een grens stellen waar de vreedzame samenleving, en een basis van respect voor elkaar als mens, wordt ondermijnd. Zoals nu al in het Wetboek van Strafrecht verankerd is.”
Het Cross Cultural Human Rights Centre (CCHRC) van de Vrije Universiteit Amsterdam, plaatst ook kritische kanttekeningen bij dit wetsvoorstel. Onderzoeker Hafsa Zamour: „In zijn brief over het toelatingsbeleid en de aanvaardbaarheid van identiteitsverklaringen heeft minister Slob aangegeven dat gelijkheid, vrijheid en solidariteit de kernwaarden van de democratische rechtstaat zijn die door middel van het burgerschapsonderwijs moeten worden bevorderd. Het is niet aan de minister om deze waarden, die kennelijk van hogere orde zijn dan de grondrechten in de Grondwet, te kiezen. Totdat de grondwetgever hierin wijziging zou brengen, gelden de grondrechten in hoofdstuk 1 van de Grondwet als de kernwaarden van de democratische rechtsstaat, dus inclusief de godsdienstvrijheid en de vrijheid van onderwijs.”
Volgens de Reformatorische Oudervereniging (ROV) is er in de wet sprake van „een blinde vlek.” Beleidsmedewerker Gerdien Lassche: „Het lijkt erop dat er wordt uitgegaan van een eenzijdig benadrukken van de waarde van sommige aspecten uit de Grondwet en de democratische rechtsstaat zonder dat daarbij een plaats wordt gegund aan de verschillende klassieke vrijheden en (levens)beschouwingen. De discussie die is ontbrand rondom de identiteitsverklaringen van scholen bij de toelating van leerlingen, is daarvan een pijnlijke illustratie.”
Veiligheid
Het grootste bezwaar van Van den Brink tegen de wet is dat deze multi-interpretabel is: voor meerderlei uitleg vatbaar. „Met de huidige formulering is het voor orthodoxe scholen mogelijk om vanuit de eigen identiteit de burgerschapsvorming moreel in te kleden. Maar het is met deze formulering, wanneer deze basiswaarden volgens het hedendaags liberalisme worden geïnterpreteerd, voor de Onderwijsinspectie ook mogelijk om bijvoorbeeld aspecten van Bijbelse vorming verboden te verklaren, bijvoorbeeld over seksualiteit. Veel seculiere partijen vinden het niet meer van deze tijd dat scholen homoseksualiteit afwijzen. De vrijheid van richting komt in gevaar wanneer deze bepaling op een strikt liberale wijze wordt toegepast. Iedereen moet zich op school veilig kunnen voelen. En die veiligheid kunnen we ook op school toch het beste zoeken in Gods Woord en Zijn leiding in ons leven.”
Het CCHRC, een wetenschappelijke denktank op het gebied van mensenrechten, is er niet gerust op. Zamour: „In het themarapport ”Burgerschapsonderwijs en het omgaan met verschil in morele opvattingen” (voorjaar 2020) lijkt de Onderwijsinspectie de democratisch rechtsstatelijke grondbeginselen op één lijn te stellen met opvattingen van de meerderheid in de samenleving. Dat zou niet terecht zijn, want ons stelsel gaat juist uit van het belang van pluraliteit van levensbeschouwingen en godsdiensten.”
Hoe de Onderwijsinspectie de wet gaat interpreteren en controleren is van groot belang, vindt ook Van den Brink. „In mijn visie is de taak van de wetgever om de wetsbepalingen inhoudelijk te vullen zodat deze toetsbaar zijn. De invulling kan nu, bedoeld of onbedoeld, leiden tot versmalling van de ruimte voor de eigen identiteit van de school. Nu hangt de ruimte voor Bijbelse burgerschapsvorming af van de interpretatie die de inspectie kiest. Een wetsbepaling die duidelijker zou zijn over deze ruimte was daarom juist uit oogpunt van de eisen van de rechtsstaat nodig geweest. Vandaar dat ik een alternatief voorstel voor een wetstekst maakte”. Als de Eerste Kamer dat over zou willen nemen, moet de Senaat de wet van Slob verwerpen. De Eerste Kamer heeft namelijk geen recht van amendement. De senatoren mogen de wet als geheel verwerpen of aannemen.
Diversiteit
Van den Brink vindt extra aandacht voor burgerschapsvorming op zich belangrijk: „Kinderen moeten leren na te denken over hun verantwoordelijkheid voor de mensen om hen heen, en welke waarden daarbij belangrijk zijn. De manier waarop met name D66-politici omgaan met de rechtsstaat, namelijk door het zogeheten autonomie-liberalisme, waarbij het individu helemaal centraal staat, te verheffen tot algemene basiswaarde, laat zien dat goed onderwijs over de rechtsstaat erg belangrijk is. Een wettelijke burgerschapsopdracht steun ik. Maar laat het aan de scholen over om vanuit een samenhangende identiteit bijpassende waarden uit te werken. Dat bevordert een innerlijk geworteld verantwoordelijkheidsbesef.”
Het CCHRC vindt dat de overheid wel wat meer vertrouwen mag hebben in de professionaliteit van de scholen. „Het wetsvoorstel ademt een zekere scepsis als het gaat om de competenties van bijzondere scholen om goed burgerschapsonderwijs te geven. Voor die scepsis is echter geen enkele grond, juist vanuit hun identiteit zijn bijzondere scholen zeer goed in staat om hoogwaardig burgerschapsonderwijs te verzorgen”, aldus onderzoeker Zamour.
Volgens Gerdien Lassche gaat de overheid er ten onrechte vanuit dat scholen waardenvrij en op een strikt neutrale manier burgerschap kunnen geven. „Dat lijkt de wet te verlangen. Net zoals diversiteit in de samenleving een gegeven is, geldt dat ook voor scholen en individuele docenten.”
Neutraal burgerschap perkt volgens Lassche het vertrekpunt van orthodoxe scholen in: „Zij willen juist leerlingen toerusten om hun plaats in te nemen in de maatschappij, in lijn met de waarden en normen vanuit de door hen thuis genoten opvoeding.”