De Afscheiding van 1834 was een vergissing. Die conclusie lijkt ds. J. M. J. Kieviet te trekken, al zegt hij het niet met zoveel woorden. Hij laat de conclusie over aan de lezer.
Ds. Kieviet schrijft dit in het blad Protestants Nederland. Hij formuleert er een antwoord op de vraag of de Afscheiding van 1834 –toen diverse predikanten en gemeenten zich onttrokken aan de Nederlandse Hervormde Kerk– een vergissing was. Ds. Kieviet is emeritus-predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken en voorzitter van de vereniging Protestants Nederland. Het artikel staat in het deze week verschenen themanummer van Protestants Nederland over het thema ”Gereformeerd in de volkskerk”.
Van „de oude Gereformeerde Kerk” is in ons land „niet veel meer dan een ruïne” overgebleven, constateert ds. Kieviet. „Wat resteert zijn tot op het bot verdeelde en in veel scherven uiteen gevallen brokstukken. (…) Zeker nadat in 2004 de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland leidde tot verdere verscheurdheid.”
Ernstiger dan de fysieke versplintering is de inhoudelijke neergang van de kerken in Nederland, constateert ds. Kieviet. „De afgescheiden en dolerende kerken zijn daarbij geen uitzondering.” „De namen Kuitert, Wiersinga en Den Heyer staan symbool voor de principiële kaalslag van de kerken uit de Doleantie.”
Het „faillissement van de Afscheiding”, noemt ds. Kieviet de huidige situatie in kerkelijk Nederland. En hij concludeert „dat de bestaansgrond van de kerken die dit betreft er feitelijk niet meer is. Wat een kleine 200 jaar geleden verweten werd aan de Hervormde kerk, namelijk een valse kerk te zijn, geldt –gemeten naar de maatstaven van de Afscheiding– nu die kerken zelf!”
Bij de kerken die nog wel in het „beginsel van de Afscheiding” willen gaan, vraagt ds. Kieviet zich af: Of dat beginsel daar nog wel „met dezelfde innerlijke overtuiging gekend en beleden” wordt als ds. De Cock en de zijnen destijds deden. „Of is het ook daar overwoekerd door materialisme, wetticisme of onverschilligheid?”
Ds. Kieviet stelt de vraag of de wortel van de huidige situatie in de Nederlandse kerken al niet bij de Afscheiding werd gevonden. De predikant wijst dan onder andere op het „onordelijk optreden in de dooppraktijk en extreme uitlatingen in diverse van zijn geschriften” die „het conflict onnodig hebben verscherpt.”
Hij wijst ook op het feit dat op „plaatsen waar een belijdenisgetrouwe prediker de Hervormde gemeente diende” De Cock en de zijnen toch „nieuwe afgescheiden kerken” stichtten.
Er waren vanaf het begin veel geschillen en ruzies onder de afgescheidenen, zo analyseert hij verder. „Helaas is sindsdien dit het beeld van de afgescheidenen gebleven: dat van de repeterende breuk. Kloven tussen de kerken, en zelfs gesloten kansels binnen de kerken. Quis non fleret? Wie zou niet wenen?”
En is er nog wel echte droefheid over alle ontwikkelingen, vraagt ds. Kieviet: „We zingen het wel, met Psalm 102: „Elk heeft deernis met haar gruis. Elk toont ijver voor Gods huis.” Maar meestal richt die ijver zich enkel op het eigen huis. Van deernis voor het geheel blijkt niet veel. Zo althans is naar mijn indruk het beeld dat bijna 200 jaren afgescheiden kerk-zijn vertonen.”