Zeearend maakt Nederlandse natuur weer rauw en robuust
Veel natuur in Nederland is aangeharkt en opgeschoond. Maar rauw en robuust kan ze ook zijn. De terugkeer van de wolf bewijst het. En al eerder die van de zeearend.
Wie niet weet dat haar boek over de zeearend gaat, zou denken dat Nienke Beintema over de wolf schrijft. Bijvoorbeeld als ze deze zin noteert: „Een rover die kindertjes grijpt, dat was het beeld (…). Een beeld dat was gevormd door vele eeuwen van vertel- en beeldcultuur.” Zo bang als sommigen nu zijn voor de wolf –die vanuit Duitsland oprukt in Nederland– zo bang was men vroeger voor de zeearend. We zijn inmiddels wat verder in de tijd (met het citaat waren we even terug in de jaren rond 1900), ook het beeld van de zeearend is positiever geworden. En dat is maar goed ook, want deze indrukwekkende roofvogel is net als de wolf bezig Nederland te heroveren. Lange tijd was hij slechts wintergast. Maar sinds 2006 staat deze arendsoort als broedvogel genoteerd; vijftien jaar later telt Nederlands twintig broedparen.
Bioloog en freelance wetenschapsjournalist Beintema (1977) schreef een lezenswaardige monografie over Nederlands grootste roofvogel. In ”De zeearend” maakt ze uitstapjes terug in de tijd, maar ook richting het buitenland –Schotland, Alaska, Noorwegen– om daar te midden van ongerepte natuur de zeearend te zien.
Op je rug
De ietwat abstracte teksten over natuurinrichting worden afgewisseld met levendige beschrijvingen van waarnemingen. Op de Noorse eilandengroep Vesteralen lokt Beintema arenden op een wel heel speciale manier. „Als je daar stil op je rug gaat liggen, komen de zeearenden vaak even kijken of je al dood bent. Ze scheren een paar keer laag over je heen en gaan er dan toch weer vandoor. Te levend, of niet lekker genoeg, met al die taaie regenkleding.”
Dat je voor zeearenden naar woeste natuur in het buitenland moet is verleden tijd. Hoe dat komt? Beintema noemt het „de paradox” van Nederland. Er broeden hier steeds meer zeearenden, terwijl de rest van de natuur verder afkalft. „Qua natuur is in Nederland een scherpe tweedeling te bespeuren”, zo vat Beintema samen. „In het boerenland is het steeds treuriger gesteld met onze biodiversiteit: het is een kale agrarische steppe. Aan de randen van die treurnis is iets moois ontstaan. Een natte groene franjerand, die we danken aan onze strijd tegen het water.”
De zeearend heeft geprofiteerd van onze kwetsbaarheid voor hoogwater en wat daartegen is gedaan. Zo werd in 1994 het Deltaplan Grote Rivieren gestart, omdat het ophogen van dijken onvoldoende soelaas bood. Waar mogelijk moesten rivieren meer ruimte krijgen, en zodoende kregen grote stukken van Nederland de functie van waterbergingsgebied. Daar ontwikkelde zich nieuwe natte natuur met steeds meer wildernis die bijna on-Nederlands aandoet.
Overigens was dat niet de enige reden voor de zeearend om zich hier te vestigen. Een andere was dat de populatie in Duitsland dusdanig toenam dat de arenden nieuwe vestigingsplaatsen zochten. En dan is er nog de factor gans. De intensivering van de landbouw heeft eindeloze lappen hoogproductief grasland opgeleverd, waar grote groepen ganzen zich het hele jaar tegoed aan doen. In Beintema’s boek valt een paar keer de term „ganzensoep”, waarmee de arenden zich graag voeden.
Waar zijn zeearenden te zien? Uiteraard noemt de auteur de Oostvaardersplassen. Daar vestigde het eerste broedpaar zich in 2006. De Biesbosch komt voorbij, maar ook de Krammer-Volkerak, de IJsseldelta, het Lauwersmeer en het Zuidlaardermeer.
Verdere toename van hun aantal gaat problemen geven, en een daarvan zijn botsingen met windmolens. In het Windpark Krammer heeft men daar wat op gevonden: een vogeldetectiesysteem dat werkt met camera’s die een grote vogel vanaf 600 meter kunnen registreren. De camera’s zijn verbonden met een computer die windmolens kan uitzetten zodra een arend (maar ook een vleermuis) nadert. Het park is jaarlijks 120.000 tot 180.000 euro kwijt aan het stilzetten van de molens voor vogels en vleermuizen.
De genoemde paradox van Beintema lijkt toch niet te kloppen. Wat blijkt? In Friesland zit een arendpaartje in een bosje, midden in het cultuurlandschap. „Onze zeearenden zijn wellicht helemaal niet afhankelijk van grootschalige nieuwe natuur”, stelt ze vast. „Maar ze kunnen ook heel goed die kale agrarische steppen koloniseren. Zet een streep door het beeld van de zeearend als kroon op de nieuwe natuur.” Roofvogelkenner Rob Bijlsma had haar hiervan al eerder willen overtuigen. „Naarmate de overloop uit Duitsland voortduurt worden de arenden hier minder kieskeurig.”
Voor Beintema reden om lyrisch over de zeearend te eindigen. „Ze zijn voor ons weer een symbool, niet van nieuwe natuur, maar van kracht en hoop. Hoop op een toekomst waarin plaats is voor mens en natuur. (…) Wie een arend ziet, die voelt zich geborgen. Hij vliegt er nu, in ons drukke, aangeharkte land, dus misschien komt het toch nog goed.”
Boekgegevens
”De zeearend”, Nienke Beintema; uitg. Atlas Contact; 253 blz.; € 22,99