Bodem Putten geeft veel informatie
Voor het eerst hebben archeologen de bewoning van de Veluwe in de middeleeuwen over een langere periode in kaart gebracht. In de bodem van de nieuwe woonwijk Rimpeler in Putten troffen zij sporen aan van boerderijen uit de achtste én de veertiende eeuw.
Kootwijk is een begrip in de Nederlandse archeologie. De nederzetting die in de jaren zeventig van de vorige eeuw in het Kootwijkerzand werd opgegraven staat nog altijd symbool voor de vroegmiddeleeuwse bewoning van de Veluwe. Laatmiddeleeuwse bebouwing was daar echter niet. Het dorpje ging aan droogte en zandverstuivingen ten onder. Bij Barneveld (Harselaar-Zuid) en in Harskamp (Smachtenburg) zijn recent wel laatmiddeleeuwse boerderijen ontdekt. Maar daar ontbrak juist de oudere fase van de vroege middeleeuwen.
Daarom is projectleider Eric Norde van archeologisch bureau RAAP verguld met het grootschalige onderzoek dat van juli 2018 tot februari 2019 bij Putten werd gedaan. Dit voorjaar legt hij de laatste hand aan het onderzoeksrapport. „In één keer hebben we nu van een zeven hectare groot terrein op de Veluwe een compleet overzicht van de bewoning in de middeleeuwen, van circa 750 tot rond 1300. De ontwikkeling van een klein gehuchtje in de Karolingische tijd tot een paar grote middeleeuwse erven kunnen we helemaal volgen.”
Twintig boerderijen
In totaal zijn meer dan twintig boerderijen ontdekt. Het onderzoeksgebied was onderdeel van een oud omvangrijk akkercomplex. „De bodem bleek nauwelijks bewerkt te zijn”, aldus Norde. „De archeologische vondsten waren daardoor zeer goed bewaard gebleven. We vonden zelfs kleine hekjes waarmee een erf werd afgeschermd.”
De oudste opgegraven resten waren van ver voor de middeleeuwen: losse vuursteenvondsten uit de prehistorie en een geïsoleerd gelegen erf uit de IJzertijd. Uit de Romeinse periode stamden enkele crematiegraven en wat aardewerk. Sporen van bewoning in die tijd waren er niet. Vanaf 750 was daar wel sprake van. Norde: „In de twaalfde en dertiende eeuw zelfs intensief. Meerdere erven waren toen gelijktijdig bewoond. Veel duidt op een eenvoudige agrarische samenleving, die bestond van akkerbouw en veeteelt.”
De RAAP-archeologen konden ook nagaan hoe de huizenbouw zich ontwikkelde. „Zo werden kleine opslagplaatsen geleidelijk aan opgenomen in grotere boerderijen.” In de loop van de middeleeuwen verschoof de bewoning van de hoge delen van het terrein naar lagergelegen gebied. „Dat konden we goed waarnemen omdat we over zo’n grote oppervlakte hebben opgegraven.”
De hogere gronden waren vruchtbaarder, die werden de gemeenschappelijke akkers. De verschuiving hing volgens Norde ook samen met sterk dalende grondwaterstanden. „Dat zien we aan de ingravingsdiepte van de vele waterputten die verspreid zijn aangetroffen. In de tiende eeuw leidde een extreme, langdurige droogte zelfs tot ernstig watertekort op de hoge Veluwe. De nederzetting bij Kootwijk overleefde dat niet.”
Hogere status
In ieder geval de bewoners van één erf hadden een hogere status. Norde: „Uit de Karolingische tijd hebben we aanwijzingen in de vorm van een groot, omheind erf. Uit de latere periode dateert een uitzonderlijk groot gebouw dat wellicht gedeeltelijk was voorzien van een verdieping, een soort opkamer.”
„Die boerderij steekt er echt met kop en schouders bovenuit”, zegt Norde. „Archeologen zijn huiverig voor al te forse conclusies, maar we veronderstellen dat daar de domeinheer woonde, die voor de toenmalige abdij Werden de gronden bij Putten beheerde die het klooster in bezit had en waarvan het jaarlijks afdrachten kreeg.” Werden is nu een stadsdeel van Essen in Duitsland.
Een bijzondere vondst in dit verband is een koperen pommel. Dat is een versierd element van een zwaard, op de greep aangebracht om het wapen in de hand beter in balans te kunnen houden. „De pommel, gevonden nabij die grote boerderij, is wellicht via de abdij in verband te brengen met kruisvaarders. We weten dat dat soort zwaarden destijds in het Midden-Oosten werden vervaardigd. Zo’n zwaard hoorde zeker niet thuis op een gewoon boerenerf.”