Er was de afgelopen weken veel te doen over het lichaam, het naakte lichaam welteverstaan.
Ik begrijp uit de media dat de makers van het kinderprogramma ”Gewoon Bloot” een positief doel voor ogen hebben: de acceptatie van het lichaam, hoe het ook is. ”Body positivity” is de term die hiervoor rondgaat. Ironisch ergens ook wel, omdat juist de media allerlei beelden over hoe het meisjes- en jongenslichaam eruit zou moeten zien onze woon- en slaapkamer in slingeren. Een lichaamsideaal dat je niet zomaar bereikt: het kost minstens een abonnement op de sportschool en eventueel ook nog kosmetische ingrepen als liposuctie, botoxinjecties enzovoort.
Het gewone bloot moet dus het tij van het ideale bloot keren. Zo gezegd klinkt het haast sympathiek.
Ik heb er echter geen zin in om mij te voegen in het koor van de verontwaardigden. Liever vestig ik de aandacht op een ander soort lichaam, het getraumatiseerde lichaam. Het lichaam waarin verborgen achter de huid verwondingen schuilgaan van verwaarlozing of misbruik. Traumasporen noemen we dat. Het lichaam dat, misschien wel lang geleden, een gebruiksvoorwerp is geworden voor een ander in het botvieren van agressie en wellust. Bewust gericht, maar mogelijk ook terloops, in het voorbijgaan, in kwetsende bewoordingen en blikken. Je ziet het niet aan de collega op je werk of de kerkganger naast je. Het bedekte lichaam kan er prima uitzien maar de pijn kan onverdraaglijk zijn. Zo onverdraaglijk dat een kras of een snede in het lichaam de focus even verlegt naar verdraaglijke pijn. Pijn die dan zelfs als opluchting ervaren kan worden.
Dit getraumatiseerde lichaam vormt een ernstige inbreuk op, wat ik wil noemen, het genade-lichaam. Deze laatste uitdrukking kwam ik tegen in een lezing van de anglicaanse theoloog Rowan Williams. Williams legt de ervaren genade uit als die transformatie van ons leven waardoor we er besef van krijgen op een bepaalde wijze gezien te worden, namelijk als gewild, geliefd, ertoe doend. Dat moeten we dan niet onmiddellijk op een soort geestelijke wijze gaan uitleggen, alsof het in de genade natuurlijk om de ziel zou gaan, los van het materiële lichaam. Nee, het zijn Gods ogen die mijn bezielde lichaam omvatten vanaf het begin, in de schoot van mijn moeder, voorzichtig geweven, ontzagwekkend, tot aan het einde toe. Genade-lichaam als één woord. We kunnen het lichaam, schepping van God, niet denken buiten genade om.
Begenadigd, dat wil zeggen, gewild en geliefd met alle eigenaardigheden van ieders lichaam. Daarom liever maar niet bloot op televisie poseren, hoe educatief de doelstellingen ook mogen zijn. Onbedoeld objectificeren – of misschien beter, ontheiligen – we ons genade-lichaam, wordt het een ding, een voorwerp van lachlust of spot, van jaloezie of afkeer.
Het genade-lichaam vraagt schroom in ons benaderen. Schroom ontstaat wanneer ik huiver bij de schoonheid van de ander. Wie ‘schroomt’, heeft contact met de onbegrijpelijke andersheid van de ander en wordt door dit geheim geraakt en geboeid. Hoe anders zou de wereld – ook de reformatorische – eruitzien als we zó onze kinderen en elkaar zouden benaderen. ”Amo, volo ut sis”, ”ik heb lief, ik wil dat jij bent”, zou Augustinus gezegd hebben. Niet bezitterig, niet: ”jij bent er voor míj, ik doe met jou wat ik wil, wat mij plezier geeft”, hoe subtiel ook. Laten we maar erkennen dat, hoewel theatraal uitvergroot in de narcistische persoonlijkheid, we geen van allen vreemd zijn aan deze houding.
Ik zou graag zien dat we het binnen de kerk en kerkelijke media dáár meer over zouden hebben: over het zó in relaties staan dat broeders en zusters - en ook allen die buiten zijn - zich geliefd en begerenswaardig mogen weten. Onderwerp van vreugde zijn, juist ook in de diversiteit en het anders-zijn. Dat is een opgave, omdat we het anders-zijn van een broeder of zuster behoorlijk lastig kunnen vinden. Ook een getraumatiseerd, verlittekend en getekend lichaam is een genade-lichaam, tempel van de Heilige Geest.
De auteur is psychiater en geneesheer-directeur van Eleos.