De spanning tussen oude en nieuwe calvinisten
Er zijn traditionele en moderne calvinisten. Wat verbindt en scheidt hen? De Vrije Universiteit Amsterdam hield woensdag een seminar over ”Kuyper en de Biblebelt.” Die ”Bijbelgordel” stopt in ieder geval in Staphorst. „De kop ervan naar het Noorden is er nu vanaf.”
Dat de Biblebelt stopt bij Staphorst is volgens dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad, het gevolg van een proces van aanpassing (assimilatie) aan de „voorwerpelijke” stroming binnen de Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerken. Beide kerkgemeenschappen verloren in het hoge Noorden steeds meer hun feeling met het bevindelijke achterland. Uitzondering vormen de Friese Wouden bij Dokkum.
Het seminar ”Kuyper en de Biblebelt: de dialectiek van het neocalvinisme” was georganiseerd door het HDC Centre for Religious History aan de Vrije Universiteit. Aanleiding vormde de herdenking van de sterfdagen van Abraham Kuyper en Herman Bavinck, in respectievelijk 2020 en 2021. Het HDC gaf een aantal kenners van het calvinisme gelegenheid om onderzoekssuggesties te doen – die hopelijk leiden tot een vervolgsymposium na coronatijd en een bundelproject waarin het onderwerp door een groep auteurs wordt uitgewerkt, aldus prof. dr. Fred van Lieburg, die het seminar leidde.
Grenzen opgerekt
Volgens dr. Niels van Driel, biograaf van de christelijke gereformeerde hoogleraar prof. G. Wisse, rekte Kuyper in de ogen van de traditionele gereformeerden de grenzen behoorlijk op, onder meer door zijn leer van de algemene genade. Gereformeerden scoorden steeds beter in wetenschap en samenleving. Maar ook de bevindelijk gereformeerden emancipeerden zich op tal van terreinen. Er was sprake van een sterk leiderschap bij álle calvinisten, modern of klassiek. „Dissidenten ontstonden eerst bij de neogereformeerden, later bij de bevindelijken, en daar vooralsnog alleen in politieke kring. Diegenen die hun leider niet accepteerden, trokken hun eigen cirkel.”
Ds. M. J. Schuurman (Oldebroek) zette uiteen hoe de vrijgemaakte voorman Klaas Schilder zich tegen de bevindelijken keerde. Schilder vond ze lijdelijk, ongereformeerd, vol van antinominiaanse denkbeelden; ze kenden een zucht tot oververgeestelijking van de meest gewone zaken in de Bijbel. In politiek en ethisch opzicht trokken zij zich terug uit de wereld.
Prof. dr. George Harinck (Amsterdam/Kampen) betoogde dat er na de Tweede Wereldoorlog een zoektocht ontstond naar een nieuw bezield verband. Gereformeerden reageerden vooral defensief op de wijd gevoelde crisis. Colijn riep op tot het bewaren van het „pand der vaderen.” „Met het begrip beginsel werd je toen om de oren geslagen”, aldus prof. Harinck. Er ontstond een verzuiling op levensbeschouwelijke grondslag. Kritiek daarop kwam vooral uit hervormde en barthiaanse hoek, die de kerk weer haar centrale plaats teruggaf in de samenleving: de kerk als hart en geweten van de samenleving.
Ds. Kersten
De bevindelijk gereformeerden organiseerden zich in de eerste helft van de twintigste eeuw als een antikuyperiaanse beweging onder leiding van ds. G. H. Kersten, zette dr. John Exalto (Amsterdam) uiteen. Lokaal isoleren en nationaal organiseren, zo was hun verzuilingsmodel. Kersten keek expliciet naar Kuyper als voorbeeld. Theologisch grensde hij zich sterk af van de neogereformeerden als zijnde te lichtzinnig, werelds en oppervlakkig. „Die het dichtst bij je staan, moet je ook het hardst bestrijden, zo was zijn principe.”
Merkwaardig dat in de jaren tachtig en negentig bevindelijke voormannen als D. Vogelaar en M. Golverdingen de gereformeerde pedagoog J. Waterink als voorbeeld zagen voor hun eigen visie op onderwijs en opvoeding. Het ging om vorming van de mens tot zelfstandige persoon ten overstaan van God en de naaste. Later namen Vogelaar en Golverdingen daar weer afstand van omdat zij bij Waterink de rol van de kerk in gezin en school misten.
Dr. J. D. Th. Wassenaar (Hellendoorn) kreeg enkele jaren geleden de beschikking over een uitvoerige correspondentie tussen twee geliefden: Anna Noordmans, een halfzuster van Oepke Noordmans, en Hantje van Dijk, die van 1884 tot 1889 student theologie aan de VU was. Hantje liet een keer weten dat medestudent Herman Kuyper de colleges van de docent dr. mr. W. van den Bergh verzuimde, omdat hij de man „mystiek” vond. In 1890 was Hantje druk met het beroepingswerk. In dat kader was hij onder meer in Vreeswijk geweest. Hij was er goed ontvangen, „maar die lui waren er erg mystiek, dat wil zeggen ze stelden de bevindingen haast boven ’t Woord Gods.”