De levensreis van ds. Maarten Dekker verliep anders dan hij had verwacht. Met pech onderweg, omwegen, tegenslagen en soms ernstige calamiteiten. Maar wel onder Gods leiding, ontdekte hij met vallen en opstaan. „Er is geen heerlijker werk dan dienen in Zijn Koninkrijk.”
De oude boerderij aan de Achterambachtseweg in Hendrik-Ido-Ambacht ligt verscholen achter bomen. Omdat een duidelijke voordeur ontbreekt, moeten bezoekers die hier voor het eerst komen even spoorzoeken. De gang achter de onopvallende toegangsdeur doet tevens dienst als bibliotheek. Aan de voorzijde van de bescheiden woonkamer is een keukenblok aangebracht.
Groot is het allemaal niet, maar ds. Dekker en echtgenote Marita zijn intens dankbaar voor deze vaste stek in hun geboorteland. „Een groot deel van onze huisraad heeft 22 jaar opgeslagen gestaan. Als we in Nederland waren, leefden we uit koffers. We voelden ons altijd reizigers. Dat zijn we ten diepste ook, maar het is heerlijk om bij verlof nu een eigen plek te hebben.”
Ze ontvingen die als een onverwachte gift. „We kenden de eigenaars van deze boerderij niet. Het was in hun hart gelegd om dit voor ons te doen. Daarin hebben we Gods zorgende hand ervaren.”
Geniet u van zo’n verlof?
„In het buitenland kan ik erg naar Nederland verlangen. Zijn we hier, dan denk ik geregeld: was ik maar in Israël. Altijd dat dubbele; nergens op deze aarde is je vaderland. Je bent er maar op doorreis. Dat ervaar je sterker als je op drie continenten hebt gewoond. De plek waar ik me nog het meest thuis voel, is Zeeland. Als we over de brug bij Rilland rijden, zeg ik tegen Marita: „Dit is mijn land.” Daar liggen mijn roots en klinkt mijn taal.”
Hoe verliep het begin van uw levensreis?
„Ik ben geboren in Wolphaartsdijk en groeide op in een eenvoudig Zeeuws gezin. Mijn beide oma’s liepen nog in klederdracht, opa was altijd verzonken in boeken van oude schrijvers. Hun leven had een knusheid en eenvoud waar ik naar terugverlang. Mijn ideaal was leraar geschiedenis en Frans worden, maar Frans werd alleen aan de Nieuwe Lerarenopleiding in Amsterdam gegeven. Daar mocht ik van mijn ouders niet naartoe. Daarom werd het geschiedenis en aardrijkskunde aan de Nieuwe Lerarenopleiding in Delft. Dat kon net. Ik vond een kamer in Den Haag, bij een hospita. Er moest iemand zijn die toezicht op me hield.”
Sinds wanneer reist u met God?
„De ommekeer in mijn leven vond plaats toen ik 17 jaar was, door een preek over Psalm 18 vers 2. „Ik zal u hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte.” Daar is mijn zoektocht naar Hem begonnen. Ik ging lezen in de boeken die opa las. Op een gegeven moment dacht ik dat ik er was, en nam ik voor het eerst deel aan het heilig avondmaal. Volgens de dominee te vlug. Daardoor kwam ik in een grote geestelijke crisis terecht.
In die tijd leerde ik een godvrezende vrouw in Nieuwdorp kennen, die mijn geestelijke moeder is geworden. Zij wees me in alle eenvoud op Christus en wat Hij wil schenken. „Jongen, het kleinste wat Hij geeft is al zo groot”, hield ze me altijd voor. De zekerheid van mijn aandeel aan Christus ontving ik enkele jaren later, toen ik met kracht werd bepaald bij de woorden: „Mijn genade is u genoeg en Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” Het heil ligt vast in Hem, nooit in iets van ons. De Heere rechtvaardigt de goddeloze.”
Wat bracht u op het spoor van de zending?
„Aan de studie aardrijkskunde was een excursie naar Kenia verbonden. Dat sprak me geweldig aan, want Afrika had van jongs af mijn interesse. We voerden in opdracht van het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking een project uit in een krottenwijk van Nairobi. Ik zag daar mensen in hutjes van plastic en golfplaat, dolend als schapen zonder herder.
Na terugkeer in Nederland ben ik met ds. C. G. Vreugdenhil gaan praten. Die adviseerde me theologie te gaan studeren; op het zendingsveld kun je weinig met geschiedenis en aardrijkskunde. Theologie studeren deed je in onze kring destijds niet zomaar; ik heb daarmee geworsteld. „Heere, wat is Uw bedoeling met mijn leven?” Ik zag niet hoe het moest, maar Hij heeft de weg gewezen en gebaand. Na een jaar in Utrecht, voor Latijn en Grieks, begon ik in Leiden aan theologie, samen met een groep andere reformatorische studenten. Henk van den Belt, Jaco de Heer, Marinus Messemaker, Aza Goudriaan… Met elkaar hebben we een gereformeerde studentenvereniging opgericht. Als enige van mijn jaar koos ik missiologie als hoofdvak. Zending leefde totaal niet. In m’n eentje zat ik bij professor Marc Spindler, een Fransman uit de Elzas, gastpredikant van de Waalse kerk in Den Haag. Op zijn studeerkamer hadden we uitvoerige gesprekken. In 1994 studeerde ik bij hem af.”
En was u al 32 jaar oud.
„Klopt. Tijdens de studie in Leiden zijn Marita en ik getrouwd en is onze Pieter geboren. Bij ons eerste afspraakje heb ik Marita meteen laten weten dat ik de zending in wilde. Dat bleek geen probleem, want zij had al eens bij de ZGG gesolliciteerd voor de post van onderwijzeres in Nigeria. Nadat we verloofd waren, hebben we samen gesolliciteerd. Het gesprek met enkele deputaten ervoeren we als heel onplezierig. Toen we buiten stonden, zei ik: „Dit doe ik nóóit meer.” Bij mijn geestelijke moeder deed ik mijn beklag erover. Ze zat stil te luisteren en zei alleen: „Jongen, zeg nooit ”nooit”.” Daar kon ik het mee doen.
Enkele jaren later kregen we van het zendingsdeputaatschap wel toestemming om voor mijn doctoraalscriptie drie maanden onderzoek te verrichten naar de verzelfstandiging van de Nigeria Reformed Church, de kerk die is voortgekomen uit het zendingswerk van de Gereformeerde Gemeenten. Daardoor leerde ik het Nigeria Reformed Theological College in Izi kennen, de Bijbelschool van de jonge zendingskerk in Onuenyimu Agbaja. Het leek me geweldig om daar les te kunnen geven, maar de dag voordat we terugkeerden naar Nederland arriveerde een koerier op een brommer om te vertellen dat ds. G. Clements het beroep als zendingspredikant had aangenomen.”
Hoe ging u om met die doodlopende weg?
„Ik kon als docent aan de slag op de Driestar in Gouda, maar omdat ik me door de Heere geroepen voelde voor de zending wilde ik me niet vastleggen. Ons gebed was: „Heere, mogen we in Uw weg gaan en mag ons dan iets aangeboden worden?” Tot die tijd moest er wel brood op de plank komen. In Den Haag, onze woonplaats, ben ik naar een uitzendbureau gegaan. De volgende dag kon ik al beginnen: als schoonmaker. Gehuld in een stofjas liep ik door een groot bedrijf achter zo’n karretje met een blauwe en een rode bak. Ik heb diep respect gekregen voor mensen die dit hun hele leven doen. Omdat ik veel te precies was, hield ik het niet vol. Daarom stapte ik over naar de thuiszorg. Voor oudere mensen in de Schilderswijk lapte ik de ramen en deed ik boodschappen. Dan zie je een totaal andere kant van de samenleving. Een vrouw met één been en een papegaai op haar schouder, dat soort situaties.”
En dan komt toch de zending in beeld.
„De ZGG had het werk in de Nigeriaanse provincie Igede beëindigd, tegen de wil van de werkers daar. Ik hoorde dat zij iemand zochten voor de Bijbellandbouwschool. Ik ben gaan informeren en het klikte, maar onverwacht kreeg ik een ernstige hernia. Op bed had ik alle tijd om na te denken. Ik was zelf aan de slag gegaan. Toen ik weer wat was opgeknapt, moest ik in de gereformeerde gemeente van Den Haag, waar ik ouderling was, een voorbereidingspreek voor het avondmaal lezen. Ik koos een preek van ds. G. van Reenen over de woorden: „U dan die gelooft, is Hij dierbaar.”
In de toepassing van die preek waarschuwt Van Reenen voor onordelijk kerkelijk handelen. Dat sloeg bij mij naar binnen. Ik voelde dat we op de verkeerde weg waren. Kort daarop benaderde de secretaris van het zendingsdeputaatschap me met de vraag of ik opnieuw wilde solliciteren. In principe voor de post van jeugdwerkadviseur in de stad Abakaliki. Dat heb ik gedaan, hoewel ik veel liever naar de Bijbelschool ging. Na een paar maanden werd mij gevraagd of ik les wilde geven aan het Nigeria Reformed Theological College; door interne verschuivingen was er een plaats vrijgekomen. Zo baande God Zelf opnieuw de weg.”
Beviel het leven in Afrika?
„Geweldig! Afrika lijkt een verloren continent, maar de mensen zijn altijd blijmoedig, hoewel de dingen er bijna nooit werken zoals het moet. Gaat het helemáál mis, dan wordt er toch weer een oplossing gevonden. We genoten van de humor en waren onder de indruk van het eenvoudige Godsvertrouwen dat we bij veel mensen vonden. Ik heb nooit de behoefte gehad daar vraagtekens bij te plaatsen.
Wat het leven soms zwaar maakte, was het klimaat. En de malaria. De Bijbelschool stond midden in de bush; de kinderen en ik zijn vaak ziek geweest. We werden ook weleens moe van alle geschillen die uit de weg moesten worden geruimd, op z’n Afrikaans. Dat kostte vele avonden. En dan waren er de spanningen tussen de ZGG en de jonge zendingskerk. Die was doodsbang dat de zending de handen van de Nigeria Reformed Church zou aftrekken. De emoties liepen in die periode soms hoog op. De Bijbelschool kreeg een Nigeriaanse directeur, in de persoon van ds. Ebeke. Ik werd zijn adjunct.”
Vond u dat lastig?
„Absoluut niet; we hadden vanaf het begin een goede samenwerking. Voor de oudgedienden was de overgangssituatie moeilijker, maar die vertrokken geleidelijk. Meestal vanwege de kinderen. Ik vond het bijzonder dat ik mee kon helpen aan het opleiden van kader voor de jonge kerk. Een deel van de toenmalige studenten is nu predikant.”
Wat bracht u ertoe naar Israël te gaan?
„Op een zaterdagmiddag werd ik gebeld door ds. C. Sonnevelt. Het deputaatschap Israël wilde een veldwerker uitzenden, maar die vacature kregen ze niet vervuld. Intussen was binnen het deputaatschap een aantal keren mijn naam genoemd. Of ik binnen twee weken kon beslissen. „Onmogelijk”, was mijn reactie. Ik wist me verbonden aan het werk in Afrika en had niets met Israël. Marita wel. Die las soms Bijbelse profetieën voor die volgens haar nog steeds betrekking hadden op het Joodse volk. Dan zei ik: „Jij altijd met je Israël.”
Het liep tegen Kerst, voor ons elk jaar een dieptepunt. De vrouwen waren dan vooral druk met de nieuwe kleren die ze eens in het jaar van hun man kregen en de geit die moest worden geslacht. Omdat ds. Iziogo in Amerika zat, vonden de ouderlingen dat ik maar moest voorgaan. Tijdens het preken over de komst van de engel tot Maria, kreeg ik ineens de nood van Israël op mijn hart gedrukt. Dat het verbondsvolk nog altijd zonder de Zaligmaker leeft. Ook mijn „onmogelijk” uit het telefoongesprek kwam terug. Dat woord mag je in Gods Koninkrijk nooit gebruiken. „Geen ding zal bij God onmogelijk zijn”, sprak de engel tot Maria. Ik beleed de Heere mijn schuld en heb thuis direct tegen Marita gezegd: „Dit was onze laatste Kerst in Nigeria.” Ik moest nog solliciteren, maar de uitslag stond voor mij vast.
Alleen ds. Ebeke en ds. Iziogo wisten waarom ik kort daarop een ticket naar Nederland boekte. Dringend heb ik hun verzocht met niemand over de reden te spreken. Twee nachten voor mijn vertrek is Jan Peter Baan vermoord. Ik vond hem, hij was onze buurman. Met het vliegtuig waarmee ik naar Nederland reisde, is ook zijn lichaam vervoerd. De middag na de zeer aangrijpende begrafenis had ik een eerste sollicitatiegesprek, twee dagen later een gesprek met het complete deputaatschap. Door alles wat ik had meegemaakt, was ik helemaal ontredderd. Ik kan niet tegen geweld, in Israël was een intifada gaande. Voor mijn gevoel liep het gesprek totaal niet, maar toch ben ik aangenomen. Onder de Izi’s ging meteen het gerucht dat ik vluchtte, uit angst. Op dat moment was ik dankbaar dat ds. Ebeke en ds. Iziogo konden zeggen dat de roeping naar Israël er al lag voor de moord.”
Daardoor kantelde de opinie bij de Izi’s?
„Dat kun je wel zeggen. Ze hadden zich nooit gerealiseerd dat er nog steeds Joden bestaan. Voor hen was dat een volk uit het Oude Testament. Toen ik vertelde dat in Israël weer miljoenen Joden wonen, van wie het overgrote deel niet van Jezus wil weten, hadden ze er vrede mee dat we gingen. Bij mijn afscheid, tegelijk met de diplomering van studenten, lag in de kerk een groot vloerkleed gereed. Nadat de studenten hun certificaat hadden ontvangen, vroegen de predikanten aan Marita en mij om naar voren te komen. „Wij leefden in volslagen duisternis en hebben door de zending het Evangelie ontvangen, waardoor het licht hier is opgegaan”, zeiden ze. „Nu willen we jou doorsturen naar Israël en je vanhier uitzenden.” Dat vond ik diep ontroerend.
We knielden op dat vloerkleed, waarna alle aanwezige predikanten, evangelisten en ouderlingen om ons heen kwamen staan om een zegen mee te geven. Dat heb ik als dé uitzendingsdienst ervaren. Het besef van wederkerigheid tussen moederkerk en zendingskerk zou bij ons wel wat mogen groeien. Je hoort veel over wat wij elders brengen, weinig over wat we omgekeerd ontvangen en kunnen leren. Ten aanzien van mijn bevestigingsdienst in Nederland had ik maar één wens: dat ook ds. Ebeke zou deelnemen aan de handoplegging. Zijn aanwezigheid vond ik een hoogtepunt.”
Hoe verliep de onverwachte wending richting Israël?
„Ik kende er heg noch steg. We betrokken een kaal huis in Nazareth Illit. Het deputaatschap was erbij bepaald dat het Galilea moest worden, daar ben ik nog altijd dankbaar voor. Pieter, onze oudste zoon, bleef in Nederland achter, omdat er geen middelbaar onderwijs voor hem was. Een Joodse school was niet aan de orde, want we werden geacht de zondag te houden. Alleen Carel van acht ging mee. We begonnen met Hebreeuws studeren in de Ulpan, zoals elke emigrant. Daar vielen we direct op, want we waren geen Joden. De meeste klasgenoten kwamen uit Rusland.
Het deputaatschap had aangegeven dat we ons niet met de Arabieren mochten bemoeien. We waren uitgezonden voor de Joden. Op zondag zaten we naar cassettebandjes met preken te luisteren, maar dat houd je met een kind niet vol. Al snel brachten we toch maar eens een bezoek aan een gemeente in het Arabische Nazareth. Daar hoorden we van de vrouw van een baptistenpredikant dat ze lesgaf op een anglicaanse Arabische school met een Engelstalig programma. Dat was een gebedsverhoring. Ook onze Pieter was er welkom.
Uiteindelijk kwamen we voor de zondagse dienst bij de behoudende gemeente van voorganger George Khalil. Daar voelden we ons meteen thuis. Al snel kreeg ik het verzoek er eens in de drie weken voor te gaan. Dat doe ik tot vandaag. In Nechama, mijn eigen gemeente, preek ik op sjabbat.”
Is het bijzonder om te leven en te werken in de plaats waar Jezus opgroeide?
„Heilige plaatsen zijn er niet. Wel hebben de beloften voor Israël daar meer zeggingskracht. Dat heb ik ook nodig, want het leven in Israël is niet gemakkelijk. We kwamen aan tijdens de tweede intifada, hebben de Libanonoorlog van 2006 meegemaakt, zaten met anderen in de schuilkelder en overleefden twee jaar geleden een raketaanslag bij het Meer van Tiberias. De jongens waren net uit het water toen twee katjoesja’s uit Syrië insloegen. Die voortdurende dreiging zorgt voor een continue onderhuidse spanning. We willen geen partij kiezen, want we hebben vrienden aan beide kanten en aan beide zijden is onrecht. Ik ben zeer getroost door de Lofzang van Simeon, waarover ik met Kerst preekte. De Joodse Simeon, die de Joodse Messias in zijn armen neemt, mag profetisch gaan zingen over het heil voor de heidenen door dat Kind, en van de heerlijkheid die in Hem is bereid voor Israël. De wetenschap dat Gods beloften voor Zijn volk vervuld zullen worden, geeft me moed om daar te werken, te leven en met de mensen mee te lijden. De wonden van de Holocaust zijn nog steeds niet geheeld.”
Wat is uw taak?
„We werken daar niet in een team, dus alles wat op je pad komt, doe je. Pastoraal werk, ambtsdragers opleiden, mensen naar het ziekenhuis rijden… Als predikant heb je in Nederland een zekere status, in Israël totaal niet. Zelfs voor seculiere Joden blijf ik een goj, een heiden.”
Bijbels gezien toch terecht?
„Zeker! Wij zijn niet meer dan toegebrachte heidenen. Daarvan zouden we ons sterker bewust mogen zijn. In Israël heb ik er meer oog voor gekregen, mede door de contacten met de inmiddels overleden Albert Nessim, voorganger van een kleine gemeente in Nahariya. Samen met zijn broer kwam hij in Londen tot bekering door de prediking van dr. Martyn Lloyd Jones. Twee seculier Joodse jongens. Ze waren bepaald niet de enige Joden die dankzij de verkondiging van Lloyd Jones tot geloof kwamen. Door hem leerde Nessim ook de puriteinen kennen, die hadden zijn grote liefde. Hij werd mijn geestelijke Joodse vader, die me wegwijs maakte in het Jodendom, met name het Messiasbelijdende Jodendom. Op zijn verzoek ging ik acht jaar lang voor in zijn gemeente, daar was hij zelf niet meer toe in staat.”
Ook in Nederland mag u nu voorgaan.
„Dat vind ik nog steeds een wonder! In Nigeria en Israël preekte ik al jaren, al heette het formeel spreken. Hier kon het niet. Wat dat betreft heb je als zendingswerker of evangelist een vreemde positie. Kwamen we op verlof, dan moesten we zelf onderdak zien te regelen. Ergens preken was al helemaal niet aan de orde.”
U hoopte in Afrika oud te worden, is dat nu Israël?
„Dat is een gewetensvraag. Onze kinderen wonen in Nederland. Ze klagen nooit, maar als we hier zijn, voel ik dat ze ons missen. Dan kan ik wel huilen. Ik heb ze als vader tekortgedaan. Tegelijk weet ik niet hoe het anders had gemoeten. We hebben aangegeven voor hen terug te willen komen, maar dat willen ze niet. „Pa, u moet uw roeping volgen”, was hun antwoord.”
Verwacht u de bekering van Israël mee te maken?
„Ik laat dat over aan de Heere. Hij zal het doen op Zijn tijd en wijze. Veel wonderlijker dan wij nu kunnen voorzien.”
Verlangt u naar het eind van uw zendingsreis?
„Nee, ik voel me vitaal en ben nog met vreugde onderweg. Het was vaak zwaar, maar saai is onze reis nooit geweest. Ik maak me grote zorgen over het feit dat zendingsvacatures zo lang openstaan. Als Gereformeerde Gemeenten hebben we binnenkort geen enkele zendingspredikant meer. Dat vind ik bedroevend. Vooral tegen jonge mensen zou ik willen zeggen: Staar je niet blind op een mooie carrière. Er is geen heerlijker werk dan dienen in Gods Koninkrijk.”