Met het oog op de vaccinatie tegen het coronavirus heerst er momenteel niet weinig verwarring. Een heroriëntatie op de Reformatie zou heilzaam zijn! Het voorzienigheidsgeloof van Calvijn biedt geen ruimte voor het barthiaanse activisme, noch voor de hypercalvinistische passiviteit.
Calvijn zegt in zijn commentaar op Genesis 22:8: „Abraham vlucht in de schuilplaats van de goddelijke voorzienigheid. In zulke engten is het enige middel om niet te gaan wanhopen dat wij de afloop aan God overlaten, dat Hij door de woestijn een weg zal banen. Zo krijgt God van ons geen geringe eer als wij in verwarde zaken toch in Zijn voorzienigheid berusten. Abraham betuigt dat hij niet tevergeefs de toevlucht heeft genomen tot Gods voorzienigheid. Hij erkent dat die ram daar niet toevallig dwaalde. De naam van die plaats toont aan dat God niet slechts voor de Zijnen vooruit zorgt, maar ook duidelijk Zijn hulp toont. In volgorde is dit het eerste, dat God met Zijn verborgen voorzienigheid vaststelt wat voor ons nuttig is, maar daaruit vloeit het andere voort, dat Hij Zijn hand tot ons uitstrekt en Zich door waarachtige ervaringen zichtbaar maakt.”
Het is heilzaam erop te letten dat Calvijn zeker zo veel nadruk legt op Gods ”voorzien” als op Gods ”vooruit zien”. In zijn Institutie (I, 16, 4) stelt hij: „De lezers moeten dus in de eerste plaats vasthouden dat voorzienigheid genoemd wordt niet dat God uit de hemel werkeloos aanschouwt wat er op de aarde geschiedt, maar dat Hij als het ware, het roer vasthoudend, alle gebeurtenissen bestuurt. Zo heeft zij evenzeer betrekking op de handen als op de ogen. Immers, toen Abraham tot zijn zoon zei: „God zal het voorzien”, wilde hij niet slechts verzekeren dat God wist wat er zou gebeuren, maar ook de zorg voor die onbekende zaak toevertrouwen aan de wil van Hem die in moeilijke en verwarde zaken uitkomst pleegt te schenken. En daaruit volgt dat de voorzienigheid van God wordt gesteld in werkzaamheid. Want al te onverstandig bazelen velen dat ze gelegen is in alleen maar vooruit zien.”
Calvijns conceptie (begrip) van de voorzienigheid van God is dus veeleer dynamisch dan statisch.
Geen oplossing
Het is ook veelzeggend dat het Bijbelse werkwoord ”voorzien” in de dogmatiek verzelfstandigd is in het zelfstandige naamwoord ”voorzienigheid”. De dogmatiek mag immers nooit gaan heersen over de Heilige Schrift. Bovendien moeten we erop letten dat in Genesis 22:8 („God zal zichzelf een lam ten brandoffer voorzien”) de voorzienigheid staat in het kader van de uitverkiezing of predestinatie, getuige de gehele context van de Abrahamsgeschiedenis. Voorzienigheid is dus geen theologisch maar een filosofisch begrip.
Het behoeft nauwelijks betoog dat de barthiaanse reactie (van Karl Barth) geen oplossing biedt. In deze conceptie vallen verkiezing en voorzienigheid samen, en wel zodanig dat dit leidt tot de leer van de algemene verzoening. In dit kader is er geen plaats voor het particuliere van de genade en van het geloof. In wezen en in werkelijkheid is de barthiaanse theologie een ideologie, die, getuige het huidige moderne denken, op haar beurt weer vele ideologieën heeft gebaard.
Maar de orthodoxe conceptie van de voorzienigheid blijkt ook zozeer verbonden te zijn met een statische opvatting van de verkiezing, dat ook zij geen oplossing blijkt te bieden en in wezen en in werkelijkheid al evenzeer tot een ideologie leidt. Beide concepties blijken over en weer elkaars spiegelbeeld te zijn.
Zondag 10
De leer van de uitverkiezing van eeuwigheid is van wezenlijk en structureel belang voor de leer van de genade. Het geloofsdenken vanuit en over de predestinatie mag niet tot verstandelijke conclusies worden teruggebracht. Het geestelijke belijden van de verkiezing of predestinatie hangt immers samen met de eigen verantwoordelijkheid van de mens. Zo gezien duldt de voorzienigheid van God geen passiviteit of lijdelijkheid, evenmin als activisme. Met de voorzienigheid van God corresponderen alleen de genade en alleen het geloof, alleen op grond van het Woord van God.
Als de gereformeerde belijdenis dan in Zondag 10 (H. C.) vraagt: „Wat verstaat gij door de voorzienigheid van God?”, dan spreekt zij in het antwoord van Gods „vaderlijke hand”. En dát terwijl zij in Zondag 9 had beleden „dat de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus (…) om Zijns Zoons Christus’ wil mijn God en mijn Vader is.” En als dan deze gehele catechismus (dus ook Zondag 10) gebracht wordt onder de noemer van Zondag 1, dan is onze enige troost, óók ten aanzien van de voorzienigheid van God, deze: „dat ik met lichaam en ziel, beide in leven sterven, niet van mezelf ben, maar het eigendom van mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus.”
Alleen in de rechtvaardiging door het geloof, alleen in de dagelijkse bekering wordt de voorzienigheid van God ten volle duidelijk! Getuige Romeinen 8:28: „En wij weten dat degenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk degenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.” Zo wordt vanuit de verkondiging van het Evangelie de voorzienigheid verstaan en beleden vanuit de verkiezing. Het verstaan en belijden van de voorzienigheid van God kan dan alleen maar geestelijk, en daarom christologisch, bepaald zijn.
De God en Vader van onze Heere Jezus Christus, die ook onze Vader wil zijn, voorziet door de prediking als ”providentie” of voorzienigheid, ten diepste en ten slotte, in al onze noden en behoeften.
On-Bijbels woord
Nogmaals moet erop worden gewezen dat ”voorzien” een Bijbels woord is, maar dat ”voorzienigheid” dit niet is. En dit heeft onmiddellijk gevolgen gehad voor theologie en prediking, zowel positief als negatief. Want als een on-Bijbels woord onze theologie, prediking en levenspraktijk gaat beheersen, dan kan dit alleen maar schadelijke gevolgen met zich meebrengen, omdat on-Bijbelse elementen dan gaan domineren. De voorzienigheid van God verwordt dan tot het heidense noodlot. En tussen God en het lot zit een eeuwigheid verschil.
Gods voorzien behoort tot Zijn dynamisch handelen in de bediening van de verzoening omwille en vanuit het offer van Zijn Zoon, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt (Johannes 1:29). Maar het spreken over Gods voorzienigheid is een statische abstrahering (aftreksel) van Gods voorzien en leidt tot een filosofische conceptie daarvan, met alle kwalijke gevolgen van dien in het leven van de gereformeerde gezindte.
Alleen prediking als providentie of ”voorzien in” kan hier helend werken, omdat Gods woorden evenzovele daden zijn. Hij doet immers wat Hij zegt. Het horen van Zijn Woord voorziet in ons leven en in onze omstandigheden. Daar tekent zich de echte Bijbelse afhankelijkheid en verantwoordelijkheid af: „Spreek Heere, want uw knecht hoort.” Eenieder zij daarmee in zijn eigen hart ten volle verzekerd.
Of we voor of tegen vaccinatie zijn, wordt dus bepaald door de wijze waarop we het Woord van God horen in de prediking of actuele bediening van de verzoening. Zo voorziet God in al onze noden en behoeften.
De auteur is hervormd emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland.