Europa is rond 1220 één grote bouwput. Koningen en bisschoppen wedijveren om de grootste gotische kathedraal te bouwen. Achthonderd jaar later staan ze er nog steeds, deze stenen monumenten, een mengeling van trots en vroomheid.
Begin dertiende eeuw. Het is de tijd van kettervervolgingen, van kruistochten naar het Heilige Land. In Engeland krijgen Joden een gele ster opgespeld; daarna worden ze zonder pardon het land uitgezet. Het Vierde Lateraans Concilie scherpt in 1215 de kerkleer aan: er zijn zeven sacramenten en brood en wijn veranderen tijdens de eucharistie in het lichaam en bloed van Christus.
Geld is er genoeg. De steden groeien en bloeien, de geestelijken en vorsten worden machtiger. De romaanse, wat streng ogende kerken zijn soms nog maar tachtig jaar oud, maar nu al ouderwets. Het moet allemaal grootser, ruimer, lichter – een hemels Jeruzalem op aarde.
Geloofsmoed
In het Franse Amiens, het Duitse Metz, de Engelse steden Salisbury en York: overal breekt een kathedralenkoorts uit. Maar een kathedraal vol kunstige portalen, beelden, torens, pinakels, luchtbogen en glas-in-loodramen is niet zomaar gebouwd. Als in 1220 de eerste spade de grond ingaat, zal het nog tientallen jaren –soms eeuwen– duren voordat onder psalmgezang de sluitsteen kan worden gelegd. Zelden ziet een bouwvakker het eindresultaat van zijn werk. Zijn kleinzoon misschien, of een verdere nazaat.
Niemand denkt eraan de kathedraal te scheiden van haar bestemming. Het vlaggenschip van de middeleeuwse bouwkunst is weliswaar een uiting van scherpe competitie, van hoogmoed soms, maar het is ook een geestelijk huis voor de bisschop, een kerk voor het volk, een plaats om te bidden, de sacramenten te ontvangen, het Woord te horen.
En te zien. Dat begint al bij het portaal, de ingang van de kerk. Beelden van koningen, bisschoppen, apostelen en profeten vertellen een verhaal van geloofsmoed, vertrouwen en gehoorzaamheid. Een catechismus in steen.
In het midden, boven de ingang, is Christus te zien, het middelpunt van de geschiedenis. Hij regeert als Koning over de door Hem geschapen wereld. Even verderop staat een beeld van een vrouw, die de kerk symboliseert. Een andere figuur, Synagoge, draagt een blinddoek.
De kathedraal houdt de mens de theologie van de kerk voor. De beelden spreken geen Latijn, maar geven zwijgend onderwijs. „Omdat de kathedraal streed tegen de dwalingen van de Waldenzen”, schrijft de Franse historicus Georges Duby, „toonden de beeldhouwers Christus niet in Zijn ontluistering, verraden en eenzaam, maar beeldden zij Hem af als de stichter van een Kerk, zetelend te midden van Zijn geestelijken, als een bisschop.”
Vrijgevigheid
Wat hebben mensen gevoeld, toen ze door de portaaldeuren hun kathedraal binnenliepen? „Het moet wel een mateloze blijdschap geweest zijn”, denkt kunsthistoricus Frits van der Meer. „Iets als het wandelen in de zekerheid des geloofs.”
De gewone man schrijft er niets over. Wel over hoe lang het werk allemaal duurt, dat er weer iemand een kapel sticht, dat de reparaties zo en zoveel kosten – de bouw is uiteindelijk toch afhankelijk van de vrijgevigheid van de vromen.