Volkskerk als toevluchtsoord voor daklozen
Het boeiende artikel ”De werelden van Kuyper en Kersten” van Ton van der Schans (RD 6-11) roept bij mij herinneringen op aan zo’n 55 jaar geleden (we groeiden beiden op in Sprang-Capelle) en is voor mij aanleiding tot een verdere doordenking.
Van der Schans schrijft dat hij vroeger elke zondag met de andere gezinsleden twee keer 3,5 km liep naar de Julianalaan 8, naar de kerk van de gereformeerde gemeente van Sprang-Capelle. Hij koppelt de situatie van toen aan de onderscheiden partijvorming tussen kuyperianen en kerstianen. Ik denk niet dat Sprang-Capelles bevolking zich van dat onderscheid in afkomst erg bewust was, al stelt Van der Schans bij de duiding daarvan één willekeurige persoon tot boegbeeld: de heer De Vos (niet ”Vos”). Die genoemde ontmoeting met De Vos lokaliseer ik ergens tussen ”het bruggeske” en de kerk, een traject van een paar honderd meter.
Nu lijkt het mij niet juist als De Vos als boegbeeld fungeert van het zogenaamde activistisch en vrolijk christendoom. In die tijd stond in de gereformeerde kerk aan het bruggeske, waar De Vos kerkte, ds. Torenbeek, een wat bedeesde man. Ik herinner me een zin uit zijn toespraak bij de intrede van ds. Huizinga in Capelle: „Uit uw tekstkeuze maak ik op dat de verzoening het hart van uw prediking is en daarin ontmoeten wij elkaar.” Dus die prediking klonk toen aan het bruggeske.
Waren De Vos en Torenbeek kuyperianen? Die vraag is niet zo belangrijk. De gereformeerde kerk van het bruggeske had zijn oorsprong in de Afscheiding van 1834. De gereformeerde kerk in Sprang wortelde in de Doleantie, was dus echt kuyperiaans.
De boodschap van de verzoening moge het denken van De Vos bepalen. Daaraan gaf hij ook uiting in zijn onderwijstaak. Mij zijn nog zijn brede maatschappelijke verdiensten bekend, waarvoor hij alom werd gerespecteerd. Hij was dus geen prototype van de kuyperianen, die getekend zouden zijn met het lied ”Voorwaarts, christenstrijders”. Van der Schans schrijft dat De Vos „ieder moment in die versregel zou hebben kunnen ‘uitbarsten’.” Dat deed hij dus niet! Maar wat dan nog?
Wereldwijde eredienst
Kerstianen (leden van de Gereformeerde Gemeenten) zouden zich hebben onderscheiden door gebogen en ingetogen naar de kerk te lopen. „Gebukt onder de toestanden van land en volk, kerk en staat.” Die aanblik staat niet zo precies op mijn netvlies. Wel is het heel herkenbaar als Van der Schans schrijft dat zij als (deel van het) gezin zondags naar de kerk liepen.
Hij schrijft dat ze op de Julianalaan De Vos tegenkwamen. Een eind eerder moeten ze dan mijn vader en mij zijn tegengekomen. Wij passeerden elkaar in de Heistraat. Vader Van der Schans met drie zonen lopend, mijn vader en ik fietsend, de andere kant op, naar de kerk van Capelle.
Persoonlijk heb ik die tegenstelling nooit zo gevoeld. Ik was blij als ik mensen, in welke richting dan ook, naar de kerk zag gaan. De diverse benamingen speelden toen niet zo. Het was bij ons meer: zij gaan naar hun kerk en wij naar de onze en zo nemen we gezamenlijk deel aan die wereldwijde eredienst.
Hoedemaker
Hoe dichter bij Capelle, hoe meer de stroom kerkgangers aanzwelde. Bij de kerk was een hele schare. Daar zag en sprak ik er velen. Ook mensen van wie ik wist dat ze elkaar niet lagen. En toch allemaal als één geheel in diezelfde volkskerk.
Ik denk dan aan Kuypers rivaal dr. P. J. Hoedemaker. Zijn gedachtegoed zag ik in Capelle zo voor me: heel de kerk en heel het volk. Kuyper vond dat maar niets. Hij zei ooit tegen Hoedemaker: „Ziet ge niet dat al Gods volk de hervormde kerk verlaat en Jan Rap en zijn maat blijven er over.” Hoedemaker antwoordde: „Dankuwel, Kuyper, want nu weet ik temeer dat mijn plaats is in die grote hervormde kerk.” Niets om onszelf op de borst te slaan. Geen enkele inbreng van onze kant. „Gena, oh God, hoor hoe een boeteling pleit.”
Zo mochten wij ons thuis ook scharen in die volkskerk. De kerk waarin ik werd gedoopt en belijdenis mocht doen. Kuyper en Kersten waren geen namen die bij ons dagelijks voorbijkwamen.
Geen pretenties
Wij waren thuis van de Christelijk-Historische Unie (CHU). Er werd gesproken over Gods hand in de geschiedenis, van kerk en staat. Ik herinner mij een moment in die grote kerk dat ds. Huizinga de samengestroomde schare de aanvangspsalm op de mond legde. Psalm 99:5: „Ook was Samuël, op Gods hoog bevel, biddend voor zijn volk, als een hemeltolk. Hij en and’ren meer, riepen tot den HEER’, Die, met gunstig’ oren, hun geroep wou horen.”
De volkskerk heeft zijn wortels in het Oude Testament. Dus voor mensen geen pretenties. Niet door gebogen te lopen en ook niet door fier rechtop te gaan. Maar toevlucht nemen. Zo werkt het in de kerk. Zo werkt de Geest.
Een keer ging in een dienst in Capelle een gastprediker voor. Dat was wijlen dr. C. A. Tukker, toen nog kandidaat. Hij sprak deze woorden, die ik nooit ben vergeten: „De kerk is een toevluchtsoord voor daklozen.” Direct daarop gaf hij een tussenzang op, Psalm 118:7: „De Heer’ is mij tot hulp en sterkte…”
De auteur is proponent in de Protestantse Kerk in Nederland en advocaat.