Canarische Eilanden overspoeld door bootvluchtelingen
De Canarische migratieroute is terug. Het is de langste en veruit gevaarlijkste zeeweg voor Afrikaanse vluchtelingen naar Europa. Op de “kade van de schande” wil Spanje ze onzichtbaar maken. Maar ze blijven komen. Want: „My life is too pain.”
„Achter de hekken blijven!” De agent van de Nationale Politie schreeuwt een handjevol verslaggevers toe in de haven van Arguineguín, aan de zuidkust van Gran Canaria. Echt nodig is zijn waarschuwing niet. De meeste journalisten zijn van de lokale pers. Ze weten hoe het er hier aan toegaat. Sinds de omstreden muilkorfwet van kracht is, kun je het beter niet in je hoofd halen om met een Spaanse agent in discussie te gaan. En dus blijven ze keurig achter het dranghek, ver van de kade waar de uit zee opgepikte bootvluchtelingen aan wal gebracht worden. „Op deze afstand is het onmogelijk om de drenkelingen als mensen voor te stellen”, klaagt fotojournalist Javier Bauluz. „Zo lijken het niet meer dan zakken met benen.”
Eigenlijk is de levensgevaarlijke route over de Atlantische Oceaan nooit helemaal weggeweest. Sinds de eerste patera (Marokkaans vissersbootje) in 1994 vanaf de kust van Zuid-Marokko de Spaanse archipel wist te bereiken, zijn er altijd vluchtelingen blijven komen.
Aanvankelijk waren het er niet meer dan enkele tientallen per jaar. Deze ”onregelmatige immigranten”, zoals ze in het officiële jargon van de Spaanse overheid heten, waren bijna altijd Marokkanen. Hun aantal groeide snel. In 1997 werd de grens van 100 overschreden; twee jaar later waren het er ruim 2000 en in 2006 werden de Canarische Eilanden wereldnieuws toen 32.000 bootvluchtelingen aanspoelden op de stranden van bekende vakantieoorden als Tenerife en Gran Canaria.
Inmiddels waren het allang niet meer alleen Marokkanen die een tocht van 100 of 200 kilometer over de oceaan hadden gemaakt. Een steeds groter deel van de vluchtelingen kwam uit landen ten zuiden van de Sahara, zoals Senegal, Gambia, Mali, Ivoorkust en Guinee. Ze vertrokken in volgepropte visserskano’s vanuit de haven van Nouadhibou in Mauritanië, 800 kilometer van de Canarische Eilanden. Anderen stapten in Senegal en Gambia aan boord, een oversteek van meer dan 1500 kilometer.
Spanje en de Europese Unie timmerden haastig een plan in elkaar om de Canarische migratieroute af te grendelen. Dat gebeurde volgens het inmiddels bekende recept: gezamenlijke patrouilles van de Europese grensbewaker Frontex met de lokale kustwacht rond de belangrijkste vertrekhavens in Zuid-Marokko, de Westelijke Sahara en Mauritanië. Daarnaast diende Brussel financiële injecties toe om de regeringen van die landen aan te sporen tot hard optreden tegen bootvluchtelingen.
Uitputting
Een tijdje werkte het. Het aantal migranten dat voet wist te zetten op de Canarische Eilanden daalde scherp en bleef vervolgens beperkt tot enkele honderden per jaar. Maar vanaf september 2019 begon hun aantal spectaculair te stijgen. Tot eind oktober zijn volgens de jongste cijfers van het ministerie van Binnenlandse Zaken dit jaar 11.409 bootvluchtelingen aangekomen op de Canarische Eilanden. Dat is achtmaal zo veel als in dezelfde periode vorig jaar. En het dagelijkse ritme nieuwkomers ligt de voorbije weken zelfs hoger dan dat van het piekjaar 2006.
Aday Gonzalez (33) heeft de leiding over de eerste opvang door het Rode Kruis in de haven van Arguineguin. Dit is de plek waar het merendeel van de uit zee opgepikte bootvluchtelingen aan wal gebracht wordt door de Canarische reddingsploegen. Gonzalez is uitgeput. „Vandaag hebben we hier vijftien patera’s binnengekregen”, zegt hij. Bij elkaar zo’n 400 of 500 migranten, het precieze aantal weet hij nog niet. „Het is in elk geval een record”, verzekert hij. Het is tien uur in de avond en een van de Rode Kruismedewerkers is van zijn stokje gegaan. Hij ligt op de grond en wordt verzorgd door enkele collega’s.
Op grote afstand, onzichtbaar voor het oog van de camera’s, worden de bootvluchtelingen van het reddingsschip Menkalinan gehaald. Uitputting en uitdroging komen veel voor tijdens de lange zeereis. De eerste twee dagen blijven de nieuwkomers op de kade van Arguineguin, vertelt Gonzalez. Achter hekken en bewaakt door de nationale politie. Het Rode Kruis heeft er een geïmproviseerd kamp ingericht. Het bestaat uit twaalf tenten, elk met plek voor 25 personen. De migranten slapen op het asfalt, met alleen een deken. Zelfs geen slaapmatje? „Nee”, zegt Gonzalez. „Dit is een noodkamp en dit is nu eenmaal alles wat we hebben.” Het kamp is sinds de zomer in gebruik.
De corona-epidemie maakt de opvang van de vluchtelingen een stuk ingewikkelder. „Ze moeten hier in de haven blijven tot de uitslag van hun coronatest bekend is”, zegt Gonzalez. „Wie besmet is gaat elders op het eiland in quarantaine en wie niet besmet is gaat naar een van de opvangcentra.”
Overvol
Maar de opvangcentra op Gran Canaria zitten overvol. Op Tenerife is de situatie niet anders. Sinds februari worden migranten niet meer overgebracht naar het Spaanse vasteland. Uitzetten kan in veel gevallen ook niet omdat de grenzen gesloten zijn vanwege de pandemie. Overeenkomsten over terugsturen van migranten zijn opgeschort. Het gevolg is dat sommigen een week of langer op de kade van Arguineguin moeten bivakkeren.
Bij een inspectie op 22 oktober stelde rechter Arcadio Diaz Tejera vast dat er 1575 mensen in het kamp verbleven, van wie 500 in de openlucht moesten slapen. „Een kade is voor schepen, geen magazijn voor mensen”, zei de rechter. Hij noemde de situatie „onmenselijk.”
De maanden september tot december zijn het hoogseizoen van de Canarische immigratieroute. Het is de periode waarin de weersomstandigheden op dit deel van de oceaan het gunstigst zijn. De statistieken bevestigen dat. Tussen januari en eind augustus telde het Spaanse ministerie van Binnenlandse Zaken 3900 immigranten die over zee de Canarische Eilanden hadden bereikt, een gemiddelde van iets minder dan 500 per maand. Daarna ging het hard. In september kwamen er 2000 bootvluchtelingen bij, en in oktober bijna 5500. Dat betekent zo’n 200 vluchtelingen per dag, van wie het leeuwendeel terechtkomt op de grote eilanden Gran Canaria, Tenerife en Fuerteventura. De meesten worden voor de kust opgepikt door de reddingsschepen van de overheidsdienst Salvamento Maritimo.
Lang niet iedereen haalt het. Alleen al in de laatste week van oktober kwamen honderden bootvluchtelingen om het leven. Zeker 140 Afrikanen verdronken toen hun cayuco (visserskano) op weg naar de Canarische Eilanden voor de kust van Senegal zonk, meldde de VN-organisatie voor migratie IOM. Op 24 oktober was het schip vertrokken uit de Senegalese vissersplaats Mbour, vertelden overlevenden van de ramp die door vissers uit zee waren opgepikt. Luttele uren na hun vertrek explodeerde de buitenboordmotor en vloog het houten schip in brand.
Enkele dagen later stierven ongeveer vijftig migranten aan uitdroging in Mauritaanse wateren. De motor van hun cayuco had het op volle zee begeven. Twee weken eerder was de visserskano uit Senegal vertrokken met tachtig mensen aan boord. Bijna 300 Senegalezen op twee andere cayuco’s die voor de kust van Mauritanië ook motorpech hadden opgelopen, hadden meer geluk. Ze konden tijdig door de kustwacht worden gered. Na eerstehulpverlening werden ze meteen over de grens met Senegal gezet.
Soms zijn de tragedies te wijten aan menselijk handelen. Een onbekend aantal mensen op weg naar de Canarische Eilanden –nog steeds in laatste week van oktober– verdronk vlak voor de kust van de Senegalese hoofdstad Dakar. Een patrouilleboot van de Senegalese marine ramde hun cayuco in een poging om de bootvluchtelingen tegen te houden. De boot kapseisde. Enkele dagen later troffen vissers voor de kust van Dakar de lichamen van zes schipbreukelingen in hun netten aan.
Jarenlange reis
Waarschijnlijk zijn al deze gevallen uit één enkele week niet meer dan het topje van de ijsberg. Niemand weet hoeveel vissersbootjes in de oceaan vergaan zonder ooit opgemerkt te worden. Volgens de VN-organisatie voor migratie zijn dit jaar tot eind oktober zeker 414 mensen op de Canarische route omgekomen. Het Spaanse Rode Kruis schat het aantal slachtoffers op 5 tot 8 procent van de bootvluchtelingen. Dat komt neer op 600 tot bijna 1000.
Saikou Kanouteh (19) heeft de tocht overleefd. Met zijn atletische gestalte, mouwloos T-shirt en kroezig piekhaar houdt hij het midden tussen een rapper en een basketbalspeler. Ik ontmoet hem als hij samen met een vriend uit Mali een ommetje maakt door het Santa Catalinapark in de Canarische hoofdstad Las Palmas.
Saikou komt uit Basse Santa Su, diep in de jungle van Gambia. Twee maanden geleden maakte hij de oversteek vanuit Zuid-Marokko naar Gran Canaria. Toen hij aan de Marokkaanse kust met drieënveertig anderen in een patera stapte, had hij al een jarenlange reis over land achter de rug door Senegal, Mali en Algerije. Nu, na de uitbraak van de corona-epidemie, zou zo’n trip door allerlei reisbeperkingen en gesloten grenzen zo goed als onmogelijk zijn. Het verklaart waarom steeds meer Senegalezen en Gambianen vanaf de kust van hun eigen land de sprong naar Europa wagen.
Omkoping
Saikou spreekt Mandinka. Hij verontschuldigt zich voor zijn gebrekkige Engels. Dat komt omdat hij nooit naar school geweest is. Zijn vader overleed toen hij „vijf of zes” was. Vanaf dat moment moest hij zijn moeder helpen met water halen, vuur maken en met simpelweg overleven. De moeder van Saikou stierf in 2018. Het bericht bereikte hem toen hij in Marokko was, op weg naar Europa.
De voorlaatste etappe in Marokko kan jaren duren. Ook bij Saikou was dat het geval. De oversteek naar de Canarische Eilanden, zelfs op de kortste route van slechts 100 kilometer, is gevaarlijk en dus kostbaar. Bovendien brengt de Marokkaanse gendarmerie een bedrag in rekening om op het juiste moment de andere kant op te kijken.
Zoiets heet omkoping. Maar goed beschouwd is het niet wezenlijk anders dan wat de Europese Unie doet: Brussel betaalt de Marokkaanse politie om de vluchtelingen tegen te houden, de vluchtelingen betalen de politie om ze door te laten. Al met al moest Saikou 2000 euro neertellen voor een plekje in het vissersbootje. Meer dan een vliegticket business class van Dakar of Banjul naar Barcelona, de droom van veel West-Afrikaanse vluchtelingen. Om zo’n vermogen bij elkaar te schrapen moeten ze jarenlang sparen van het schamele loon dat ze in Marokko verdienen met precaire baantjes.
Drie dagen deed het vissersbootje van Saikou erover om Gran Canaria te bereiken. „Three days in the water.” Meer wil hij niet kwijt over de boottrip. Als ik vraag hoe de overtocht was en of hij voor zijn leven vreesde, antwoordt Saikou dat hij nu in een opvangcentrum in Las Palmas woont en dat hij blij is dat hij daar te eten krijgt en een bed heeft. Misschien wil hij liever vooruit kijken.
Saikou wil naar Barcelona. Hij hoopt dat het Rode Kruis hem daarbij kan helpen. „Mijn situatie is niet makkelijk”, zegt Saikou. „Ik moet nodig naar school, ik moet studeren. Om werk te krijgen moet ik weten wat de mensen zeggen.” Hij wil Spaans en beter Engels leren, leren lezen en schrijven. Maar zonder papieren kan dat niet. En hij kan het eiland niet af. „My life is too pain”, zegt hij. Ofwel: mijn leven is vol pijn. „Mijn moeder is dood, mijn vader is dood, ze zijn allemaal dood. Ik heb geen familie, geen broers en geen zusters. Dat is mijn probleem. Ik wil voor mezelf kunnen zorgen. Daarom wil ik naar school. Dat is mijn allereerste doel.”
Bij deze laatste woorden verraden zijn ogen een glimlach achter zijn mondkapje. Hij weigert zich bij zijn situatie neer te leggen. Als hij de kans zou krijgen om naar school te gaan, zou zijn motivatie waarschijnlijk nauwelijks te overtreffen zijn. Maar krijgt hij die kans?
Overbelasting
Voor Juan Carlos Lorenzo (49) zijn het drukke tijden. Hij is coördinator op de Canarische Eilanden van de Spaanse commissie voor vluchtelingenhulp (CEAR), een van de ngo’s die verantwoordelijk zijn voor de opvang van vluchtelingen na de eerste noodopvang door het Rode Kruis. Kunnen ze de stroom nog aan, nu er achtmaal zo veel bootvluchtelingen arriveren als een jaar geleden?
„Eigenlijk verkeren we in een permanente staat van overbelasting”, zegt Lorenzo op zijn kantoor in Las Palmas. „Elke dag rekken we de capaciteit van het systeem een beetje op. Maar in feite zijn we allang niet meer in staat om de stroom te verwerken. Een hervatting van de transfers van vluchtelingen naar het Spaanse vasteland is dringend nodig. Je kunt een eiland als Gran Canaria of Tenerife niet veranderen in één grote gevangenis.”
Volgens Lorenzo heeft de stopzetting van de overplaatsingen niets te maken met de coronacrisis, zoals vaak wordt gezegd. De pandemie is een makkelijk excuus, maar één die niet klopt met de feiten. „Het ministerie van Binnenlandse Zaken stopte de vluchten half februari”, zegt Lorenzo. „Toen hadden we nog geen flauw benul van de epidemie en wat die zou gaan betekenen. Het ministerie had een ander argument. Als je migranten van hier naar het vasteland zou brengen, zou dat een lokroepeffect hebben. Dat hebben we dus gezien. De overplaatsingen zijn stopgezet, maar het aantal bootvluchtelingen is alleen maar gegroeid.”
Voor de Spaanse commissie voor vluchtelingenhulp is het een vergissing om in het debat over migratie de nadruk eenzijdig te leggen op de cijfers. „Slavernij van de getallen”, noemt Juan Carlos Lorenzo deze kwantitatieve benadering. „We moeten het niet alleen hebben over hoevéél mensen hierheen komen”, zegt hij. „We moeten ook de vraag stellen wat we met hen doen, en wat hun motieven zijn. Laten we vooral niet vergeten dat het gaat om gedwongen verplaatsingen. Als je de uitspraken van sommige burgers en politici hoort, zou je denken dat ze hier voor de lol komen. Maar ze komen uit armoede, die in veel gevallen wordt veroorzaakt door ons, in de zogenaamd ontwikkelde wereld. Of ze ontvluchten situaties waarin ze voor hun leven vrezen: oorlogsgeweld, vervolging om hun seksuele geaardheid, ras, godsdienst, nationaliteit enzovoort. Als we een volwassen samenleving willen zijn, moeten we de mensen beschermen die in een ongelijke positie zitten.” Voor Lorenzo is dat de kern van het probleem: ongelijkheid.
Vrolijke boel
Onlangs plaatste de jonge Marokkaan Hamza Tarik een paar filmpjes op Instagram. De beelden laten zien hoe hij in een patera de overtocht maakt van Zuid-Marokko naar het Canarische eiland Lanzarote. Hamza wordt omringd door uitbundig schreeuwende, lachende en grappen makende leeftijdgenoten. Het is een vrolijke boel op het vissersbootje, en Hamza doet daar van harte aan mee. Hij wil beroemd worden, en dat lukt – tenminste voor een poosje. Hij haalt de Spaanse kranten en het tv-nieuws. Zijn filmpjes worden op Instagram tienduizenden malen bekeken. En de extreemrechtse partij Vox heeft weer een nieuw argument dat ‘bewijst’ dat bootvluchtelingen helemaal niet arm, behoeftig of kwetsbaar zijn, en dat ze alleen maar komen om te parasiteren op de Spaanse sociale voorzieningen. Op de Instagramfilmpjes van Hamza komen tal van hatelijke reacties tegen migranten van dezelfde strekking.
Op hetzelfde moment dat influencer Hamza furore maakt op sociale media, dobbert een andere Hamza in een stuurloos vissersbootje rond op de oceaan. Deze andere Hamza, van wie we geen achternaam weten, is zeventien jaar en komt ook uit Marokko. Begin oktober besluit hij een betere toekomst te zoeken in Europa. Samen met zes neven en twintig anderen stapt hij in een patera die koers zet naar de Canarische archipel.
Deze Hamza heeft geen smartphone om de reis vast te leggen. Hij kan niet lezen en schrijven. Net als Saikou is hij niet naar school geweest omdat hij als enige zoon van jongs af aan moest werken na de dood van zijn vader.
Onderweg gaat de navigatieapparatuur kapot. Het voedsel raakt op, het drinkwater ook. Van de zevenentwintig opvarenden bezwijken er zestien. De overlevenden hebben geen andere keus dan de dode lichamen van hun reisgenoten overboord te gooien. Ook de zes neven van Hamza sterven. Na twee weken op drift wordt het bootje opgemerkt door een vrachtschip op 400 kilometer van de Canarische Eilanden. De overlevenden worden overgedragen aan een Canarisch reddingsschip dat hen op 19 oktober aan land brengt in de haven van Arguineguin.
Negen dagen later vertelt Hamza zijn verhaal aan Abian Montesdeoca, kinderarts bij de Canarische Gezondheidsdienst. Hamza kan zich nauwelijks op de been houden, spreekt amper en staart alsmaar naar de grond. De arts stelt vast dat hij in een shocktoestand verkeert na zijn traumatische ervaring op zee. En verontwaardigd voegt Montesdeoca eraan toe dat Hamza in die toestand negen dagen lang op de grond heeft gelegen op de kade van Arguineguin, zonder opgemerkt te worden in de chaos van het noodkamp, waar op dat moment meer dan duizend pas gearriveerde bootvluchtelingen opeengepakt zaten. De arts noemt het „de kade van de schande”, een plek waar de mensen „als vee” bijeen gedreven worden.
Dat het aantal opvangplaatsen op de Canarische Eilanden hopeloos tekortschiet, lijdt geen twijfel. Maar volgens Juan Carlos Lorenzo van de vluchtelingenhulp ontbreekt het vooral aan een plan, een visie op termijn. „De eerste patera kwam hier in 1994”, zegt hij. „We hebben dus 26 jaar ervaring met migratie. Tijd genoeg om een en ander te leren, zou je denken. Maar dat is niet gebeurd. We zouden intussen een structurele visie moeten hebben en vooruitkijken. In plaats daarvan lopen we steeds achter de feiten aan.”
Gezicht
Intussen probeert de extreemrechtse partij Vox munt te slaan uit de noodsituatie. Valse geruchten over migranten die met het coronavirus besmet zouden zijn leidden enkele weken geleden tot opstootjes in de plaats Tunte. Opgewonden buurtbewoners wierpen barricades op bij een tijdelijk opvangcentrum om de komst van de migranten tegen te houden. Begin november demonstreerden 1000 mensen in Arguineguin, dat 2500 inwoners heeft. Gehuld in Spaanse vlaggen protesteerden ze tegen de „invasie” van de „parasieten” op de kade van Arguineguin. Misschien hebben ze het Instagramfilmpje van influencer Hamza gezien. Maar het is zeker dat ze geen idee hebben hoe de andere Hamza eruitziet, de 17-jarige jongen die zijn zes neven overboord moest gooien.
Van deze Hamza zijn geen foto’s. En dat komt niet in de laatste plaats door de instructies van Binnenlandse Zaken aan de politie om de pers bij de aankomst van bootvluchtelingen op grote afstand te houden, zegt fotograaf Javier Bauluz. Dat is niet zonder gevolgen. Want wie kan empathie opbrengen voor zakken met benen in de verte, zonder gezicht, en zonder dat we ons een idee kunnen vormen van hun lichamelijke en geestelijke toestand? „Het maakt de weg vrij voor het betoog van de haat”, concludeert de Spaanse fotograaf, die in 1995 de Pulitzerprijs won.
Empathie is ook voor Juan Carlos Lorenzo wezenlijk. Daarom is de ”slavernij van de getallen”, een benadering die resulteert in media die het migratiefenomeen beschrijven in termen van ”invasie” en ”lawine”, zo funest. „Statistieken schrikken af”, zegt Lorenzo. „Empathie kweek je pas als je iemand in de ogen kunt kijken, als je zijn verhaal kunt begrijpen. Daarom is het zo belangrijk om concrete verhalen te vertellen, om migranten een gezicht te geven. Want pas als je empathie voelt, kun je je afvragen wat we kunnen doen om de tragedies te voorkomen die we nu elke dag meemaken.”