Amerikaanse evangelicals werden slachtoffer van eigen succes
Zodra het presidentschap van Trump voorbij is, zullen blanke evangelicals hun politieke verplichtingen en hun decennialange hechte relatie met de Republikeinse Partij opnieuw moeten bekijken.
In de nasleep van de verkiezingen van 2016 veranderde de evangelicale beweging in Amerika van een omstreden stroming in de meest verguisde. De overweldigende steun van blanke evangelicale kiezers aan Donald Trump zorgde voor een vloed van bijtende bejegeningen aan het adres van evangelicals. Volgens de critici zouden zij racisten, vrouwenhaters en machtsbeluste gelovigen zijn.
De verkiezing van president Trump leidde ook tot vaak scherpe debatten onder geleerden over de vraag of het omarmen van het ”trumpisme” gezien moest worden als een uítwas van het blanke evangelicalisme of als een logische consequéntie daarvan.
Amerikaanse evangelicals beleven hedentendage een crisis die acute politieke gevolgen heeft. Als evangelicaal stem ik persoonlijk niet in met de stelling van ”The Washington Post” dat de evangelicals alle reden hebben om in paniek te raken. De Heere zit nog steeds op Zijn troon; Hij zal Zijn doel bereiken, al dan niet met een gezonde en coherente Amerikaanse evangelicale beweging. Evangelicale predikanten en gemeenteleden doen er wel goed aan om na te denken over de wortels van de crisis van vandaag, en om te overwegen hoe ze een betere manier kunnen vinden om hun getuigenis in de politiek te laten horen.
Sporadisch
Waar komt de huidige evangelicale crisis vandaan? Al sinds de Grote Opwekking (rond 1740) zijn evangelicals min of meer politiek betrokken. Raciale spanning onder hen dateert ook uit die tijd. Sommige vooraanstaande evangelicals hadden slaven. De politieke betrokkenheid en etnische spanningen dragen bij aan de crisis van nu.
Het probleem zit echter dieper, vanwege de wijdverbreide verwarring over de term ”evangelicaal”. Om die te kunnen begrijpen, moeten we de herkomst van het begrip bezien. Het Griekse woord ”euangelion” betekent in de Bijbel heel eenvoudig ”goed nieuws”. Het woord is met de kerk verbonden. Tijdens de Reformatie werd ”evangelisch” in Duitsland gebruikt voor de protestantse kerk. Soms stonden de puriteinen bekend als evangelisch. Maar vóór 1800 kwam het begrip eigenlijk alleen als bijvoeglijk naamwoord voor. Men sprak over een evangelische prediker of preek.
Een van de eerste voorbeelden van het gebruik van ”evangelicals” als zelfstandig naamwoord stamt uit 1807. Toen noemde een Britse schrijver de volgelingen van George Whitefield evangelicals. Het bleef echter een zeldzame term, tot de oprichting van de National Association of Evangelicals (NAE) in 1942. De oprichters kozen voor ”evangelicals” juist omdat die term sporadisch werd gebruikt. Daarmee onderscheidden ze zich van de naar binnen gerichte ”fundamentalisten” van die tijd. In 1958 verklaarde de toen jonge theoloog J. I. Packer namens zijn Anglo-Amerikaanse medebroeders: „We geven er de voorkeur aan onszelf ‘Evangelicals’ te noemen in plaats van ‘Fundamentalisten’.”
De blanke Amerikaanse evangelicals kregen na 1950 steeds meer contacten met nationale politiek leiders. Dat begon met Billy Graham. Door zijn succes als evangelist raakte hij bekend bij politici als president Dwight Eisenhower. Graham hielp in 1952 mee om de vroegere generaal ervan te overtuigen dat hij mee moest doen aan de race om het Witte Huis. Eisenhower riep de hulp van Graham in als hij geestelijke thema’s wilde opnemen in zijn toespraken. Eisenhower en zijn vicepresident, Richard Nixon, beseften dat de joods-christelijke traditie en de Amerikaanse burgerlijke godsdienst van betekenis waren.
Graham kreeg, zoals hij later zelf toegaf, genoegen in het hebben van contacten in de hoogste politieke regionen. Daardoor verflauwde soms de kracht van zijn boodschap. Dit vertroebelde ook zijn oordeel over politici. Graham ging in de jaren 50 en 60 geregeld met president Nixon om. Hij was een van Nixons laatste verdedigers, voordat deze vanwege ”Watergate” als president moest aftreden.
In 1976 hielpen evangelicals bij de verkiezing tot president van Jimmy Carter, die bij hun groep hoorde. Carter was de eerste van een reeks presidenten die evangelical waren of genoeg van de taal van de evangelicals wisten om hen aan te kunnen spreken. Na Carter deden de Democratische presidenten dit het minst
In de jaren 80 verzekerde Ronald Reagans relatie met de blanke evangelicals hem van hun trouw aan de Republikeinse Partij. Dat kwam ook omdat het steeds extremere sociale liberalisme van de Democraten de potentiële steun van evangelicals aan die partij ondermijnde.
Prolifegedachte
In 1980 stelden sommige evangelicale leiders dat een echte evangelical Republikeins hoorde te stemmen. In gidsen van de zogenoemde ”Moral Majority” stond te lezen dat niet stemmen of stemmen op Democraten zondig was. Sommige uitgangspunten van de Republikeinse evangelicale leiders, zoals de prolifegedachte, waren (en zijn) moreel zeker terecht. Het probleem is dat de blanke evangelicals en hun leiders de term ”evangelical” gingen vereenzelvigen met de Republikeinse Partij.
Opvallend genoeg pasten de Republikeinse genomineerden van 2008 (McCain), 2012 (Romney) en 2016 (Trump) niet in het model van een kandidaat die de taal van de evangelicals kent en spreekt. Ze hielden wel vast aan de relatie tussen hun partij en de evangelicals. Ze dachten steeds vaker ervan uit te kunnen gaan dat de blanke evangelische stem wel voor hen zou zijn.
Schisma
Ondertussen maakten de niet-blanke evangelicals een andere culturele en politieke keuze. Afro-Amerikanen gingen voor het eerst over tot het christendom tijdens de Grote Opwekking. Opwekkingspredikers als George Whitefield omarmden weliswaar de instelling van de slavernij, maar zij namen ook de geestelijke noden van de Afro-Amerikanen serieus. Dat hadden tot nu toe weinig blanke christenen gedaan.
In de jaren rond de Amerikaanse Revolutie kwamen duizenden Afro-Amerikanen tot geloof. Zij verlangden dat hun blanke broeders meer aandacht zouden geven aan hun sociale en economische zorgen, die vanwege de slavernij groot waren.
De bekende Afro-Amerikaanse evangelische prediker Lemuel Haynes reageerde op de Onafhankelijkheidsverklaring met zijn essay ”Liberty Further Extended”. Daarin betoogde hij dat de beginselen van gelijkheid en vrijheid meer impact moesten hebben op de benarde situatie van Amerika’s slaven dan op de angst van de Amerikaanse Patriotten voor politieke tirannie.
De pleidooien die Afro-Amerikaanse evangelicals namens de slaven voerden, waren onder hun blanke geloofsgenoten aan dovemansoren gericht. Dat speelde vooral in het Amerikaanse Zuiden. Het leidde tot scheuringen onder de grote protestantse denominaties. Er kwamen noordelijke en zuidelijke kerken. Deze breuken vormden het begin van het schisma van de natie, die uiteindelijk resulteerde in de Burgeroorlog.
Afro-Amerikaanse christenen waren overtuigd evangelisch als het ging om leeropvattingen en vroomheid. Maar ze werden moe van de gemeenten in het Zuiden die gedomineerd werden door blanken en waar men de slavernij verdedigde. Na de Burgeroorlog begonnen ze duizenden nieuwe, onafhankelijke baptisten- en methodistengemeenten te stichten. Vanaf toen gingen blanke en niet-blanke evangelicals fundamenteel verschillende wegen. Van tijd tot tijd waren er momenten waarop beide evangelicale groepen samenwerkten, bijvoorbeeld in de controverse tussen modernisten en fundamentalisten aan het begin van de twintigste eeuw. Afro-Amerikaanse predikanten deelden de wens van blanke fundamentalisten om het gezag van de Bijbel te verdedigen tegen de leer van liberale critici. Maar blanke theologen bleven terughoudend om met Afro-Amerikanen samen op te trekken in deze strijd. Laatstgenoemden merkten verder op dat blanke tegenstanders van het theologische modernisme, en van sociale zonden als dronkenschap, opvallend stil waren als het ging om de grote epidemie van racistische lynchpartijen die het zwarte Zuiden voor de Eerste Wereldoorlog teisterde.
Iets vergelijkbaars gebeurde ten tijde van de strijd om gelijke burgerrechten. Sommige blanke evangelicals uit het noorden van de VS steunden de burgerrechtenbeweging, maar de meeste blanke evangelicals zeiden er weinig over. Iemand als Jerry Falwell Sr. verdedigde de rassenscheiding zelfs nog toen, midden jaren zestig, de Afro-Amerikaanse leiders hun doel al hadden bereikt
Afro-Amerikaanse evangelische leiders richtten in 1963 de National Black Evangelical Association op, als resultaat van de terughoudendheid die de National Association of Evangelicals (geleid door blanken) had betracht ten aanzien van de raciale integratie en andere burgerrechtenkwesties.
Stempatronen
In de jaren tachtig was hierdoor de politieke kloof tussen Afro-Amerikaanse evangelicals en hun blanke tegenhangers diep en breed geworden. Afro-Amerikanen stemden in het algemeen op de Democraten en kregen omgekeerd vooral van die partij steun. Daar stond tegenover dat blanke zuiderlingen voorheen trouwe Democratische kiezers waren, maar nu op Reagan stemden. Je kunt dus stellen dat álle evangelicals regionale en etnische stempatronen volgden. Zwarten die door hun geloof en vroomheid evangelical leken, hadden steeds meer de neiging zich niet te identificeren met de term ”evangelical”. Die term leek te veel een Republikeins stempel te dragen. Die verdeeldheid is dus ook een aspect van de crisis die de evangelicals vandaag beleven.
Een ander belangrijk onderdeel van de evangelische identiteitscrisis van vandaag ontstond in 1976, toen Jimmy Carters kandidatuur een uitbarsting van seculiere media-aandacht voor evangelicals ontketende. Onderzoekers van Gallup begonnen mensen te vragen of ze zichzelf evangelical of wedergeboren noemden.
Over het algemeen zijn de meeste moderne peilingen goed in het voorspellen van verkiezingsresultaten. Als het gaat om het vastleggen van de betekenis van groepsidentificaties zoals ”evangelical”, zijn ze echter slecht. De diepte van de verwarring over de term evangelical wordt duidelijk wanneer mensen (vooral blanken) die niet naar de kerk gaan, of die niet eens nominaal protestants zijn, nog steeds van zichzelf zeggen dat ze een evangelical zijn. Het grillige gebruik ervan toont aan dat de term in het populaire taalgebruik diep verbonden is met de politiek en etniciteit. Evangelicals zijn het slachtoffer geworden van hun eigen succes. Omstreeks 1860, in de tijd van de Burgeroorlog, werd de term evangelisch gebruikt voor veel baptisten- en methodistengemeenten. En in de jaren 60 was de Southern Baptist Convention de grootste protestantse denominatie geworden.
Uitdaging
De grote gevestigde kerken werden jarenlang gezien als exponenten van het cultuurchristendom. Zij staan nu aan de zijlijn. Nu vormen de evangelicals de gepolitiseerde mainstream van het Amerikaanse christendom, dat vaak niet meer is dan een nominaal christendom. Juist tegen zulk christendom hebben Whitefield, Wesley, Edwards en de andere leiders van de Grote Opwekking gevochten. Historisch gezien lijken we de cirkel rond te hebben. ”Evangelical” is een label voor een naar Fox News kijkende, witte Republikein die graag van zichzelf denkt religieus te zijn. Hij mag dan van burgerlijke religie houden, maar hij weet niets van een nieuwe geboorte.
Begrijp me niet verkeerd: er zijn ook miljoenen oprechte, praktiserende blanke evangelicals die op Donald Trump stemden. Maar zodra het presidentschap van Trump voorbij is, in 2021 of in 2025, zullen blanke evangelicals hun politieke verplichtingen en hun decennialange hechte relatie met de Republikeinse Partij opnieuw moeten bekijken. Hopelijk zullen ze enig onderzoek doen naar wat is gewonnen en naar wat is verloren. Voor voorgangers kan het dan een grote zorg worden om een grote groep Amerikanen op te vangen die ontdekken dat ze evangelical zijn geworden door iets anders dan door vernieuwing door de Heilige Geest.
Het aanpakken van nominale christenen was altijd een uitdaging voor de kerk. Dat zag je al bij de Grote Opwekking. Specifiek in onze tijd is dat sommige van onze nominale, onwedergeboren buren dénken dat ze evangélicals zijn, maar ze zijn het niet.
Wereldkerk
De pastors worden geconfronteerd met nog een uitdaging: Hoe ga je om met mensen in je gemeente die buitensporig veel waarde hechten aan de Amerikaanse natie en aan een Amerikaanse politieke partij, en de verbondenheid daaraan belangrijker vinden dan hun band met de wereldwijde kerk en het burgerschap in de hemelen?
Predikanten moeten elke gelegenheid zoeken om zich te identificeren met de wereldkerk. Door te bidden voor de vervolgde christenen en door aandacht te geven aan kansen voor het zendingswerk en aan immigranten. Demografen suggereren dat immigranten de komende jaren steeds vaker in evangelische kerken zullen komen. Christenen zullen ongetwijfeld verschillende opvattingen hebben over het immigratiebeleid of een zuidelijke grensmuur. Maar blanke Amerikaanse evangelicals moeten beseffen dat ze een diepere gemeenschappelijkheid behoren te hebben met Guatemalteekse gelovigen die door het noorden van Mexico sjokken dan met hun onwedergeboren buurman die Republikeins stemt. We willen goede buren van iedereen zijn. Maar we zullen alleen met de ware gelovigen de Heere eeuwig aanbidden, ongeacht hun tijdelijke burgerschap. De hemel zal geen reünie van de Republikeinse Partij zijn. Onze kerken moeten glashelder zijn over die spirituele realiteit.
Als Bijbelse term kunnen we niet van ”evangelical” af. We zullen altijd mensen zijn met het ”goede nieuws” van de genade van Christus voor zondaars. Maar als het om een hedendaags label gaat, moeten de christelijke leiders goed nadenken over het gebruik van dit woord. Want als we niet voorzichtig zijn, kunnen mensen denken dat het nieuws dat we verkondigen meer te maken heeft met Republikeinse strategie dan met hun zielenheil.
De auteur is hoogleraar geschiedenis aan de Baylor University in Dallas en staat in Amerika bekend als expert op het gebied van de geschiedenis van de evangelicals. Bron: desiringgod.org