Serie Streektalen: Het West-Veluws sterft uit, „en dat is zund”
Nee, jonge Puttenaren die nog dialect kunnen kent Jan van den Hoorn, gepensioneerd docent Duits aan het Van Lodenstein College in Amersfoort, niet. Of misschien nog een enkeling. „Toe was-t-er op school één, een deren, die heet een warkstuk ’emaakt over ’t Puttens dialect en dat heet ze presenteerd ok in ’t dialect.”
Na enig speurwerk blijkt dat Evita van den Berg te zijn geweest, nu 22 jaar oud en met haar ouders wonend op het nog betrekkelijk onbedorven platteland ten zuiden van Putten.
Dat profielwerkstuk was een leuke ervaring, herinnert ze zich zesenhalf jaar later. „Ik heb het samen met een jongen gedaan die uit Nijkerk kwam. Die kon geen dialect, maar vond het een erg leuk idee. Zo konden we Niekaarks en Putters mit mekaor v’rgelieken.” Eigenlijk hoorde er literatuuronderzoek bij, maar afgezien van een Nijkerks en een Puttens woordenboek was dat er nauwelijks. Dus hebben ze met oude mensen in bejaardentehuizen gepraat om de overeenkomsten en verschillen helder te krijgen.
Van den Berg pakt de laptop waar het werkstuk op staat er nog even bij om het terug te halen. „In Putten heb je veel eu-klanken; ”gevraagd” is hier ”’evreugen”, in Nijkerk ”’evroegen”.” Maar de overeenkomsten zijn groter dan de verschillen, want het is allebei West-Veluws – het overgangsdialect tussen het Nederlands en het Nedersaksisch. Zo wordt ”zomer” in de hele streek uitgesproken als ”zoemer”.
De docent Nederlands bij wie ze het werkstuk maakten had geen flauw benul van dialect, dus hij kon weinig anders dan de Veluwse citaten maar goedkeuren. Toen kwam de schrik: „Wie mos ’t beoordelen? Van den Hoorn! Degene die d’r het meeste van weet!”
Het werd echter een heerlijke ervaring en uiteindelijk haalden ze het hoogste cijfer van allemaal. Van den Hoorn vond het prachtig, en de klasgenoten ook, toen ze een deel van de presentatie in het Veluws deden. Het was een grote verrassing voor hen, want niemand wist dat Van den Berg dialect beheerste. „Ze waren heel verbaasd, en enthousiast. Maar toen we een quiz deden, moest Van den Hoorn de antwoorden voorzeggen, want geen eentje kende er nog dialect.”
Nog altijd is Van den Berg trots op het dialect en ze gebruikt het waar mogelijk. Ze werkt de helft van de week als verpleegkundige in de ouderenzorg en komt daar veel mensen tegen die dialect praten. En dan praat ze dialect terug. „Dat doe ik grêêg en het geeft vertrouwen: dan veulen ze zich op hun gemak, ’t neemt de afstand weg. Je zit op dezelfde golflengte.”
Daarnaast werkt ze als praktijkondersteuner bij de huisarts, waar ze een deel van diens taken overneemt. „Veel mensen proberen bij de dokter ‘netjes’ te praten, mar as ik mark dat ze dialect kun’, dan schakel ik meteen over en bin ze geliek meer ontspannen.” Dialectsprekende patiënten zijn dan ook blij als zuster Van den Berg dienst heeft.
Import
Evita van den Berg spreekt het dialect al van jongs af. Anders leer je het niet meer, is haar overtuiging. Thuis praatten ze niet anders. „Je leerde vanzelf wel netjes praten als je naar school ging.” Haar ouders vinden het minstens even belangrijk dat het dialect in stand gehouden wordt, al spreken zelfs hier op het platteland de meesten het niet meer. Deels is dat de schuld van ‘import’, dialectloze mensen uit het westen die hier komen wonen en aan wie de Veluwenaren zich al te gemakkelijk aanpassen. Maar ook de scholen doen eerder moeite dialect af te leren dan aan te leren. Ondanks dat tweetaligheid goed is voor de taalontwikkeling.
„’t Dialect starft uut en dat is zund”, besluit Van den Berg. Maar haar kinderen, als ze die ooit mag krijgen, zullen het niet hoeven te missen.
Hoe staat het ervoor met de streektalen in de RD-achterban? Een reis in vijf afleveringen door de Bijbelgordel om daar zicht op te krijgen. Volgende week vrijdag deel 4: het Nedersaksisch.