Onderzoekers wijzen op belang vroeg leesonderwijs
Al in groep 2 moet er aandacht zijn voor de vaardigheden die nodig zijn om te leren lezen. Als kinderen die vaardigheden onvoldoende beheersen, dienen ze geholpen te worden, reageren Tom Bakker en Jobien van den Broek-van Nieuw Amerongen.
We moeten kinderen niet te vroeg laten starten met leeslessen, maar wachten tot ze er rijp voor zijn, bepleit Esther Meima (RD 18-5). Zij onderstreept vooral wat dr. Ewald Vervaet al eerder had beweerd (RD 24-4).
Hoewel Meima en Vervaet ook andere vakken noemen, beperken wij ons in dit artikel tot lezen. Dat kinderen goed leren lezen, is cruciaal. Niet alleen voor hun maatschappelijk, maar ook voor hun geestelijk welzijn. God openbaart Zich immers door een boek: de Bijbel.
Vervaet gaat ervan uit dat kinderen zich op een bepaalde manier psychologisch ontwikkelen en dat we in deze ontwikkeling fasen kunnen onderscheiden. De kern van zijn betoog is dat het geen zin heeft om te proberen kinderen te leren lezen voordat zij de leesrijpheidsfase hebben bereikt. Die bereiken ze volgens hem als ze ongeveer 6,5 jaar zijn. Voor die tijd kunnen we leerlingen wel klank- en vormoefeningen geven, maar moeten we hun geen letters aanleren.
Deze gedachtegang is best aantrekkelijk. Ze lijkt aan te sluiten bij de natuurlijke ontwikkeling van kinderen. Die ontwikkeling moeten we accepteren en eerbiedigen als een scheppingsgegeven, aldus Meima. Als de kinderen eraan toe zijn, gaat het lezen vanzelf („van nature”). Mooi, toch? Maar is dit niet te mooi om waar te zijn?
Culturele vaardigheid
De opvattingen van Vervaet zijn namelijk niet onomstreden. Zijn collega’s benadrukken dat het belangrijk is dat kinderen al in groep 2 niet alleen klanken en vormen leren onderscheiden, maar ook letters leren herkennen en aan letters klanken leren koppelen. Zij stellen dat je zwakke lezers zo vroeg mogelijk moet opsporen en hen moet helpen met het zo vroeg mogelijk overwinnen van hun leesproblemen.
Dr. Kees Vernooy en anderen zijn van mening dat Vervaet niet wetenschappelijk te werk gaat. Zij verwijten hem dat hij zich alleen op eigen onderzoek beroept en dan nog onderzoek bij een kleine en daarmee minder representatieve groep. Bovendien nemen zij het hem kwalijk dat hij aan belangrijke bevindingen uit veel andere onderzoeken helemaal geen aandacht besteedt.
Dr. Mirjam Snel denkt dat lezen geen natuurlijk ontwikkelingsproces is, maar door ouders en leerkrachten gestimuleerd moet worden. Zij wijst erop dat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat letterkennis, fonemisch bewustzijn (het zich bewust zijn van klanken in woorden) en benoemsnelheid (het tempo waarmee kinderen letters en cijfers kunnen benoemen) bij kleuters belangrijke voorspellers zijn voor hun leesontwikkeling in groep 3.
Vernooy stelt dat zoiets als leesrijpheid helemaal niet bestaat. Hij noemt het een onzinbegrip, omdat lezen een vaardigheid is die niet van biologische oorsprong is. Lezen is volgens hem een culturele vaardigheid, waarop de omgeving en ook de kwaliteit van de leesinstructie grote invloed hebben.
Prof. dr. Aryan van der Leij stelt dat kinderen niet spontaan een leesbehoefte ontwikkelen. Het leesonderwijs moet daarom niet kindvolgend, maar kindleidend zijn. Dit sluit aan bij de constatering van dr. Richard Toes (RD 18-4) dat alle wetenschappelijke uitkomsten over goed onderwijs wijzen in de richting van de positieve effecten van de directe instructie. We moeten meer inzetten op onderwijzen, aldus Toes.
Voorlezen
Het is van belang dat alle kinderen vloeiend leren lezen. Bij sommige kinderen gaat dat vanzelf. Van de kleuters kan 15 procent bij het begin van groep 3 al lezen. Maar wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat dit niet komt omdat deze kinderen vroeg leesrijp zijn. De reden is dat zij opgroeien in een stimulerende omgeving, waarin wordt voorgelezen en zij in aanraking komen met boeken.
Voor alle kinderen is het van belang dat zij al vroeg in aanraking komen met letters en boeken. Daar ligt een belangrijke taak voor ouders en verzorgers. Zij bewijzen kun kinderen een grote dienst door regelmatig voor te lezen, bijvoorbeeld uit een kinderbijbel.
Er zijn echter kinderen bij wie, om wat voor reden ook, eigenlijk nooit wordt voorgelezen en die nauwelijks met letters in aanraking komen. Juist bij die kinderen heeft de school een belangrijke taak.
Als je wacht tot ”risicolezers” uit zichzelf gaan lezen, wacht je veel te lang. Zulke kinderen kunnen leesproblemen ontwikkelen die op latere leeftijd nauwelijks meer te verhelpen zijn. Zwakke lezers moeten ondersteund worden, liefst zo vroeg mogelijk. Al in groep 2 moet er aandacht zijn voor de vaardigheden die nodig zijn om te leren lezen. Als kinderen die vaardigheden onvoldoende beheersen, dienen ze geholpen te worden. Bijvoorbeeld met het aanbrengen van een basale letterkennis.
Maar accepteren we dan wel voldoende de natuurlijke ontwikkeling van het kind? Hebben we dan wel genoeg eerbied voor de schepping, voor de Schepper? In Spr. 22:6 staat: „Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs...” De bepaling „naar den eis zijns wegs” duidt op een scheppingsgegeven, namelijk dat een kind groeit en zich ontwikkelt. Deze Bijbeltekst zegt ons dat we daar rekening mee moeten houden, dat we een kind niet moeten belasten met dingen waar het nog niet aan toe is. Daar hebben Vervaet en Meima gelijk in.
Spr. 22:6 houdt ons echter ook voor dat we jonge kinderen moeten leren, dat wil zeggen onderwijzen. Onderwijzen heeft betrekking op dingen die kinderen niet vanzelf oppikken. Wil hij kinderen iets leren, dan moet een leerkracht weerstand overwinnen. In Spr. 22:6 zit dus een zeker spanningsveld: aan de ene kant rekening houden met wat een kind aankan, aan de andere kant je ten diepste niet laten leiden door wat het kind wil.
De vraag wat een kind aankan, moet beantwoord worden door de leerkracht. Gedegen wetenschappelijk onderzoek kan hem daarbij ondersteunen. En juist dat gedegen onderzoek pleit ondubbelzinnig voor vroeg leesonderwijs.
De auteurs zijn betrokken bij de ontwikkeling van TaalOceaan, een nieuwe taal-leesmethode van uitgeverij Groen Educatief voor groep 3 van het reformatorisch onderwijs.