Bestrijding kinderarbeid door kledingbedrijven kan beter
Bestrijding van kinderarbeid door kledingbedrijven is alleen succesvol als er voldoende loon wordt betaald, betoogt Gerard Oonk.
Amina van 10 jaar uit Bangladesh zorgt voor het huishouden. Mehedi (13) werkt 60 uur per week als hulpje van een buschauffeur en Saba van 14 jaar oud werkt evenveel uren in een kledingfabriek voor de lokale markt. Arif (14) werkt al vier jaar als wasmachinemonteur. Hun ouders, meestal hun moeders, werken bijna allemaal 55 uur of meer, een derde van hen werkt zelfs 60 uur of meer.
Het minimum maandloon voor een 48-urige werkweek is 63 euro, maar zelfs met al het overwerk verdient een gemiddelde kledingwerkneemster maar een derde van wat als een leefbaar loon wordt beschouwd.
Lage lonen en lange werktijden spelen een belangrijke rol bij de beslissing van ouders om hun kinderen van school te halen en uit werken te sturen of thuis het huishouden te laten runnen. Overigens laten ook veel volwassenen hun kinderen op het platteland bij familie achter. Dit omdat ze gezien de lange werkdagen niet goed voor hen kunnen zorgen.
De voorgaande alinea’s bevatten enkele belangrijke bevindingen van het onderzoeksrapport ”Branded Childhood”, dat onlangs werd gepubliceerd door de Stop Kinderarbeidcoalitie en de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO).
Bijna 50 procent van de textiel geproduceerd in Bangladesh wordt geëxporteerd naar de Europese Unie. Uit het onderzoek blijkt dat veel internationale kledingmerken, waaronder H&M, C&A, Esprit, Marks & Spencer, GAP, VF Corporation en Kmart Australia, aan deze situatie bijdragen. De geïnterviewde werknemers werkten bij de leveranciers van deze ketens. Maar ook andere bedrijven die kleding in Bangladesh laten maken, werken meestal met leveranciers die de rechten van hun werknemers én de kinderen van hun personeel schenden.
De kinderarbeid in op export gerichte kledingfabrieken in Bangladesh is in de afgelopen jaren aanzienlijk afgenomen, mede door het nul-tolerantiebeleid van de inkopende bedrijven. Maar deze kijken niet verder dan hun neus lang is. Immers, door de lage lonen die ze betalen voor een normale werkweek gaat een deel van de kinderen elders werken en verlaten ze vroegtijdig het onderwijs. Daarom zit circa 20 procent van de kinderen in de schoolgaande leeftijd die meededen aan het onderzoek niet op school. Ze werken thuis of in andere bedrijven. En daar is geen controle.
De verantwoordelijkheid van internationale kledingbedrijven om kinderarbeid aan te pakken strekt zich ook uit tot deze indirecte kinderarbeid. Lage lonen en lange werktijden voor volwassenen dragen daar sterk aan bij. Dat vloeit voort uit internationale afspraken die worden onderschreven door Nederland en veel andere, vooral westerse landen. Inmiddels heeft een aantal grote bedrijven wel beloofd om toe te werken naar voldoende loon om van te leven. Uit het onderzoek blijkt echter dat dit in de praktijk nog niet erg opschiet.
Kledingarbeiders in Bangladesh kwamen vorige maand in actie. Zij eisten een verhoging van hun loon tot ongeveer 180 euro. Enkele duizenden arbeiders werden ontslagen. De politie greep hard in en arresteerde tientallen vakbondsactivisten, die nu al weken vastzitten. Indirect is dus ook de regering van Bangladesh medeverantwoordelijk voor de huidige situatie.
Dat maakt de verantwoordelijkheid van de kledingbedrijven overigens niet minder. Zij kiezen ervoor om goedkoop in Bangladesh in te kopen. Daarom moeten ze ook het maximale doen om arbeidsrechten te waarborgen. Zij moeten door betere inkoopvoorwaarden mogelijk maken dat hun leverancier een leefbaar loon betaalt aan het personeel én nu ook krachtig hun stem laten horen tegen de repressie van de overheid. Tot dat laatste riepen ook 22 arbeids- en mensenrechtenorganisaties onlangs op.
Kan de Wet zorgplicht kinderarbeid, waarover vandaag in de Kamer wordt gestemd, nog wat betekenen om de situatie in Bangladesh en andere productielanden te verbeteren? Ik denk het zeker. Als bedrijven kinderarbeid in hun keten effectief bestrijden, wat de wet eist, zullen zij ook moeten werken aan hogere lonen voor een redelijke werkweek. Anders verplaatst de kinderarbeid zich van de exportkledingsector naar ander werk dat niet wordt gecontroleerd.
Mede om die reden is het van belangrijk dat de wet niet wordt beperkt tot de eerste schakel van de productieketen: in dit geval het in elkaar zetten van kleding. Daaraan vooraf gaan namelijk onder meer taken zoals katoenverbouw, spinnen, weven en verven. In India werken bijvoorbeeld 200.000 tienermeisjes lange dagen in spinnerijen. Ook daar moeten kledingbedrijven hun invloed aanwenden om kinderarbeid te bestrijden en te zorgen voor betere lonen en arbeidsomstandigheden; waar mogelijk gezamenlijk via bijvoorbeeld het recente Convenant Duurzame Kleding en Textiel. De Wet zorgplicht kinderarbeid –als deze wordt aangenomen– gaat pas in 2020 in. Bedrijven hebben dus drie jaar de tijd om daar flink werk van te maken.
De auteur is senior beleidsadviseur bij Stop Kinderarbeid en directeur van de Landelijke India Werkgroep.