Medisch-ethische vragen stuiten in Biblebelt op verlegenheid
Omdat in de Biblebelt het medisch-ethische debat op de toonladder van de theologie is afgestemd, wordt de medische ethiek vaak losgemaakt van het reële medisch handelen. Terwijl predikanten praktische richtlijnen vragen.
In het catechisatielokaal aan de Boezemsingel in Rotterdam werd eind maart 1973 voor ambtsdragers en artsen een bijeenkomst belegd over ”pastoraal- en medisch-ethische problemen”. De plaatselijke predikant ds. A. Vergunst was de initiatiefnemer. Als vierdejaars medisch student was ik erbij. Nu ik terugblik, komen wat betreft deze bijeenkomst voor mij persoonlijk drie zaken onder één noemer.
Ten eerste was er de persoonlijke nauwe band met deze predikant. Mijn respect voor hem was groot, niet alleen door zijn kanseloptreden maar vooral ook door de (pas achteraf als bijzonder ervaren) vertrouwelijke omgang die in menig tweegesprek werd opgebouwd.
Ten tweede moest het samenroepen van artsen en predikanten begrepen worden als een uiting van het idealistische streven naar academisering in de toenmalige Gereformeerde Gemeenten.
De derde dimensie had betrekking op de herijking van de relatie tussen kerk en geneeskunde. De medisch-wetenschappelijke vooruitgang moest zich verantwoorden voor alle ethische implicaties van de toepassing van die verworven kennis. Het klassieke beeld van de medicus wiens oordeel als gezaghebbend gold, brokkelde in snel tempo af door de kritiek op de autoriteit die artsen claimden, en meer nog op de expansiedrift waarmee zij hun oordeelsbevoegdheid tot allerlei domeinen buiten het strikt medische wilden uitbreiden.
Die medicalisering maakte het medisch consult tot een semi- of pseudo-pastorale ontmoeting, waarin de patiënt een ethisch kompas werd geboden voor existentiële keuzes bij onder meer seksualiteit en gezinsvorming, geboorte en dood.
Deze ontwikkeling verliep parallel met wat ik de medicalisering van het pastoraat zou willen noemen. Ging het in vroegere beschouwingen over verheven kwesties als ”de waarheid aan het ziekbed” en ”de verhouding tussen lichaam, ziel en geest”, nu werden predikanten geconfronteerd met medische en medisch-ethische kwesties. Bij het zoeken naar antwoorden hadden ze vooral baat bij praktische richtlijnen.
Vaccinatie en gezinsvorming
Voor het debat dat de agenda van de Boezemsingelbijeenkomst bepaalde, maak ik gemakshalve onderscheid tussen dichtbij- en veraf-onderwerpen. Dichtbij-onderwerpen waren medisch-ethische kwesties waarop men vooral ten behoeve van de eigen achterban een richtinggevend antwoord verlangde. Veraf-onderwerpen waren kwesties die vooral, zo niet uitsluitend, in de boze buitenwereld een rol speelden en waarvoor men kon volstaan met het geven van een getuigenis in de vorm van een herbevestiging (geen heroverweging) van soms oeroude traditionele standpunten.
Tot de dichtbij-onderwerpen behoorden (en behoren) de vaccinatie en de gezinsvorming. De vaccinatie levert vanuit medisch-historisch perspectief bezien een ideale casus om de historische dynamiek tussen geloof en geneeskunde en tussen pastor en medicus in de protestantse cultuur in kaart te brengen. De weigering van de pokkenvaccinatie was een belangrijke kwestie waarmee de Biblebelt zich van de rest van de Nederlandse samenleving onderscheidde en ook: waarmee een deel van de Nederlandse gereformeerden zich wereldwijd van hun geestverwanten onderscheidde.
Wat de geboorteregeling betreft: deze term had in de context van de seksuele revolutie en door de introductie van anticonceptie zijn sacrale status verloren. Predikanten werden gedwongen tot een moreel oordeel over de inzet van medisch-technische middelen bij de voortplanting. De uitdaging werd nog groter toen de klinische genetica een nieuwe dimensie aan het voortplantingsdebat toevoegde. Zulke ontwikkelingen vereisten medisch-wetenschappelijke en klinische expertise.
Die behoefte aan de inbreng van medische expertise was de belangrijkste aanleiding voor het conclaaf aan de Boezemsingel. Maar als de bijeenkomst bedoeld was om dokters concrete antwoorden te laten geven op prangende vragen van de aanwezige zielenherders, dan was naar mijn beste herinnering de bijeenkomst een grote teleurstelling.
Velema en Douma
Waren de aanwezige medici eigenlijk wel in staat zulke antwoorden te geven? Bestudering van bronnen leidt tot geen andere conclusie dan dat het verloop van het debat tussen de representanten van de kerkelijke en die van de medische wereld in deze jaren nauwelijks vruchtbaar was. Onder de medici was er een evident gebrek aan medisch-ethische scholing om de nieuwe vragen van de moderne geneeskunde adequaat te kunnen beantwoorden.
De Apeldoornse hoogleraar W. H. Velema stond in de behoudende flank van de gereformeerde gezindte samen met zijn Kampense collega J. Douma sinds de jaren zeventig aan het front van de medisch-ethische bezinning. Beiden hebben op dit terrein een belangrijke en prijzenswaardige rol gespeeld. Maar aan de keerzijde van deze medaille kleeft het bezwaar dat zij met hun bijdragen het medisch-ethische debat in de Biblebelt op de toonladder van de theologie hebben afgestemd. Verfijnde definities van termen en genuanceerde betekenissen van woorden werden, in samenhang met de exegese van allerlei Bijbelse passages, tot algoritmes gesmeed die moesten leiden tot principiële standpunten inzake medisch-ethische vraagstukken.
Dit heeft het medisch-ethische debat er niet gemakkelijker op gemaakt. Of erger: dit heeft de medische ethiek niet zelden losgemaakt van de realiteit van het medisch handelen. Elke vorm van communicatie tussen kerk en geneeskunde werd en wordt zo gefrustreerd of onmogelijk gemaakt. Douma doet in ”Onderweg” verslag van enkele gedachtewisselingen met predikanten uit de reformatorische kerken. Allerlei fraai klinkende maar nietszeggende frasen smoorden daarin ieder begin van een gesprek.
In januari 1988 werd ik uitgenodigd om tijdens de oprichtingsvergadering van de medische sectie van de RMU een lezing te houden. Onder de titel ”Weten en geweten. De medische ethiek van de gezondheidszorg” betoogde ik dat bij een medisch-ethische stellingname de veelgehoorde term ”gewetensbezwaard” voor een reformatorische christen geen argument kon zijn. Simpel omdat het geweten geen Bijbelse instantie is om zich op te kunnen beroepen. Niet gewetensbezwaard, maar Schriftbezwaard telt, luidde mijn spreuk. Mijn gehoor was niet blij met de correctie.
Tijdens de opening van het Gereformeerd Psychiatrisch Ziekenhuis (GPZ) in mei 1991 hield ik een lezing onder de titel ”Herinnering en overweging. Over de rol van de Gereformeerde gezindte in de ontwikkeling van de psychiatrie”. Ik meldde de aanwezigen dat ik na mijn zoektocht naar „consistente literatuur over de Gereformeerde identiteit in de geestelijke gezondheidszorg” met lege handen huiswaarts was gekeerd. Het was, zo vroeg ik, toch niet te hoog gegrepen „wanneer ik bij de gereformeerde gezindte een document verwacht waarin zij haar identiteit onder woorden brengt”? Dit te meer omdat er bij velen buiten die kringen sprake was van een notoir onbegrip ten aanzien van de orthodox-gereformeerde gezindte. Na afloop maakte men mij duidelijk dat ik met mijn oproep ofwel aanklacht de feestelijke stemming had gedempt.
Driestar
De netwerkdag van het Dutch Biblebelt Network is aangekondigd onder de titel ”De zuigkracht van de wereld”. John Exalto heeft in zijn geschiedschrijving van de Driestar prachtig beschreven hoe ”de wereld” in de jaren zeventig aan de Driestar begon te trekken en hoe de reformatorische achterban daarop heeft gereageerd. Mijn ervaringen sluiten vrijwel naadloos op zijn beschrijving aan. Tegelijk zie ik allerlei parallellen tussen wat zich in dit Goudse refobolwerk afspeelde en wat er gistte in de kerkelijke wereld van de bevindelijk-gereformeerden. Ik noem er twee.
Ten eerste was er het verschijnsel van wat ik maar cryptosecularisatie noem, namelijk een proces van verwereldlijking dat verscholen verloopt of door camouflage onherkenbaar wordt gehouden voor de oppervlakkige waarnemer. Ik kan het niet laten te wijzen op wat ik zie langskomen aan uitingen van jongeren op bijvoorbeeld Refoweb, waar predikanten te kijk worden gezet als zou het om theaterartiesten gaan, en waar preken worden besproken als ging het om praatjes voor de vaak. Maar laat ik bij de ervaringswereld van de Driestar begin jaren zeventig blijven.
Op een avond trof ik op de gang een groepje leerlingen dat op weg was naar een toneeluitvoering in een klaslokaal. Zo’n uitvoering was binnen de reguliere lestijden niet toegestaan maar werd daarbuiten blijkbaar getolereerd en gefaciliteerd. Een principiële stellingname vanuit de veelgeroemde beginselen werd hier door opportunistische tolerantie en door dissidente acties naar de achtergrond gedrongen. In het kerkelijk leven waren er de parallellen met het gebruik van radio en tv, mode en haardracht en zoveel meer.
Een tweede Driestarwaarneming betrof het docentenkorps, dat een religieus-kerkelijke bandbreedte vertegenwoordigde die de nauwe begrenzing van de identiteit ver overschreed. De schakering van opvattingen moet ’t scherpst gezicht van zelfs kerkelijke leiders hebben verward. In de rechterflank waren er docenten die tevergeefs bij het curatorium hadden aangeklopt of zich daarvoor leken op te maken, in de linkerflank waren er docenten wier aanwezigheid alleen met een verwijzing naar de heidense bouwlieden bij Salomo’s tempelbouw kon worden verdedigd.
Voor de Driestar kon men die situatie billijken omdat daar de vakexpertise het organisatieprincipe vormde. In de kerk lag en ligt dat anders. Als er iets is waar de reformatorische gezindte zich tot radeloosheid toe over zou moeten bekommeren, dan is het wel de kerkelijke verdeeldheid. Die werkt als katalysator voor de onthechting van kerkgangers en is daarmee niet zelden de aanzet tot kerkvervreemding en kerkverlating.
Coronapandemie
De huidige pandemie daagt religies uit hun rituelen en tradities te heroverwegen en het script van ”het grote wereldtoneel” te laten herschrijven. We staan aan het begin van een nieuwe wereld waarin distantie het fysieke menselijke contact bepaalt, de massacultuur tot individualisering dwingt en de communicatie totale onderwerping vraagt aan de dwingelandij van computer en internet.
Ik weet dat een vertrouwenwekkende verwijzing naar de onveranderlijkheid van het Opperwezen, zoals dat in de berijmde versie van Psalm 102 zo schoon in Verlichtingstermen onder woorden is gebracht, de gelovige troost kan bieden te midden van alle verschrikkingen van deze pandemie. Maar wie daarop de verwachting baseert dat er (met stilzwijgend voorbijgaan aan het eschatologisch perspectief van de eindtijd en de wederkomst) een spoedige terugkeer tot het oude zal volgen, beseft niet dat de onderhavige pandemie ons menselijk bestaan ingrijpend en blijvend verandert.
Omwenteling
Steeds meer zullen ook de bevindelijk gereformeerde predikanten gebruikmaken van de nieuwe communicatiemiddelen om pastorale leiding te geven aan hun gemeenteleden, die in coronatijd ook op medisch vlak voor zulke moeilijke vragen komen te staan. Dat vereist overigens een uitbreiding van de klassieke homiletiek met een hoofdstuk over cyberhomiletiek, zodat ook predikanten uit de Biblebelt een welsprekendheid leren die niet op de kansel maar op de desktop of laptop is afgestemd.
Wat blijft er in de omwenteling die we doormaken nog over van al wat past bij de reformatorische geloofsbeleving? Welke rol krijgt de Biblebelt in de post-pandemische wereld, als zij zich reactionair ontwikkelt tot een cultuur van vaccinofoben en zich associeert met de wereld van antivaxers? Het zijn grote en klemmende vragen.
De auteur is emeritus hoogleraar medische geschiedenis Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is een ingekorte weergave van de Vierde Biblebelt Lezing, over ”Verlegenheid als eindstation: een medisch-historische gang door de Biblebelt”, die hij op 7 november uitsprak tijdens de netwerkdag van het Dutch Biblebelt Network. >>dbbn.nl