Opinie
Kerk verdiende niet aan praalgraven

Prof. dr. B. A. Zuiddam (RD 8-10) slaat de plank helemaal mis wanneer hij stelt dat na de Reformatie heiligenbeelden werden vervangen door praalgraven, waar de kerk veel geld aan verdiende.

Arjan Nobel
23 October 2020 12:20Gewijzigd op 16 November 2020 20:44
Graftombe in de Grote Kerk te Vianen. beeld Andre Bijl
Graftombe in de Grote Kerk te Vianen. beeld Andre Bijl

„Als mensen niets van geschiedenis weten, worden ze vatbaar voor manipulatie”, schreef de bekende historicus A. Th. van Deursen eens. Aan deze zinsnede moest ik onwillekeurig denken bij het lezen van het opinieartikel ”Heiligschennis in de kerken van de Reformatie” door Zuiddam. Volgens hem had de reformatie in Nederland een kwalijke kant: „De mens kwam in het middelpunt. De heiligenbeelden werden vervangen door praalgraven van zeehelden, de adel en rijke kooplieden.” Daarmee werd het huis van God een huis van koophandel. Want, zo stelt Zuiddam, kerkenraden verdienden „miljoenen” aan praalgraven.

Grote woorden die iedere historische onderbouwing missen. Ze suggereren een cesuur die er niet was, doen geen enkel recht aan de verhoudingen tussen kerk en staat ten tijde van de Republiek en gaan voorbij aan de kritiek die de gereformeerden zelf hadden op grafmonumenten.

Continuïteit

Eeuwenlang werden de doden in en om de kerk begraven. Sommige geestelijken en edellieden kregen een majestueuze graftombe. Die fungeerde als politiek propagandamiddel en wekte bezoekers op te bidden voor het zielenheil van de overledene.

Sommige praalgraven vielen in 1566 en in de jaren daarna ten prooi aan de vernielzucht van de beeldenstormers. Maar gelukkig bleven er vele bewaard. Een prachtig exemplaar staat in de Grote Kerk van Vianen. Zuiddam voert dat op als een voorbeeld van na de Reformatie, maar niets is minder waar. Sinds het midden van de zestiende eeuw markeert deze tombe het graf van Reinoud III van Brederode en zijn vrouw Philippote van der Marck.

De Reformatie zorgde voor veel veranderingen maar toch bleef ook veel hetzelfde. De dood maakte geen onderscheid tussen gereformeerden en andersgezinden. Ze werden, zij aan zij, begraven in en rond dezelfde kerk.

De uitvoering van de begrafenissen lag meestal in handen van de zogenaamde kerkmeesters. Zij waren geen kerkelijke ambtsdragers, maar overheidsfunctionarissen. Begraven was dus een overheidstaak. De opbrengsten die werden verkregen door het verhuren of verkopen van graven vloeiden, anders dan Zuiddam stelt, niet in de kas van de kerkenraad, maar in die van de kerkmeesters.

Koorruimte

In veel kerken verrezen na de Reformatie monumentale graftekens in de lege koorruimte. Het verschil met de voorbije eeuwen zat echter niet zozeer in de graftombes, maar in het feit dat de kansel nu het centrum vormde van de eredienst. Het is belangrijk om op te merken dat er in grote stadskerken vaak een onderscheid werd gemaakt tussen de ”preekkerk” en de ”wandelkerk”. Het eerste gebied was bestemd voor de eredienst, het tweede een publieke ruimte waar je kon wandelen, mensen ontmoeten, muziek beluisteren of monumenten ter ere van zeehelden en regenten bewonderen.

Over de inrichting en het gebruik van de wandelkerk hadden de kerkelijke autoriteiten vaak weinig te zeggen. Dat neemt niet weg dat predikanten de gedenktekens regelmatig bekritiseerden. Het waren tekenen van overdaad en ijdele pronkzucht. Toen er in 1601 een grafmonument in Hoorn werd opgericht voor medicus en dichter Petrus Hogerbeets, kwamen de gereformeerden zelfs in opstand. Ze dreigden het in stukken te slaan. Uiteindelijk werd er een compromis gevonden en werd het monument geplaatst zonder de bijbehorende beelden.

’s-Hertogenbosch

Voor Zuiddam was het, zo stelt hij, een verademing om in de kathedraal van ’s-Hertogenbosch te komen. „Daar stond God centraal in het kerkgebouw en niet de mens.”

Ook hier weer had Zuiddam er goed aan gedaan zich te verdiepen in de historie. Juist de Sint-Jan in ’s-Hertogenbosch laat zien hoe ingewikkeld de geschiedenis soms is. Het gebouw had herhaaldelijk te lijden onder beeldenstormers en brand. Na de inname van de stad door Frederik Hendrik, in 1629, kwam het godshuis in handen van de gereformeerden. Pas aan het begin van de negentiende eeuw werd de kerk weer teruggegeven aan de katholieken. In diezelfde periode werd het begraven in de kerken afgeschaft en behoorden ook de grote grafmonumenten tot het vaderlandse verleden.

De auteur is universitair docent Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de Vereniging van Christen-Historici.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer