Politiek

Nederland is meer dan Den Haag en Amsterdam

De Tweede Kamer telt, al jaren, meer randstedelingen dan provincialen. Een ander kiesstelsel kan een betere balans geven. „Eén ding moet je dan wel loslaten: dat de Kamer uit 150 leden bestaat. Als je tenminste de belangen van kleine partijen, zoals de SGP, niet wilt schaden.”

Addy de Jong en Gerard Vroegindeweij
22 August 2020 15:45Gewijzigd op 16 November 2020 20:09
Niesco Dubbelboer. beeld Meer democratie
Niesco Dubbelboer. beeld Meer democratie

Over de vraag hoe erg het is, kun je redetwisten. Maar dát de verhouding in de Tweede Kamer, gelet op de woonplaats van volksvertegenwoordigers, behoorlijk scheef is, staat vast. Gezien het inwonertal heeft Noord-Holland eigenlijk acht Kamerleden te veel. Utrecht heeft zeven boventallige parlementariërs, Zuid-Holland vijf.

Friesland daarentegen komt vier Kamerleden tekort, Gelderland vijf, Noord-Brabant maar liefst tien. Kortom: de Tweede Kamer wordt gedomineerd door in de Randstad woonachtige politici. Met daarbinnen een stevig accent op enkele grote steden: 24 Kamerleden die in Amsterdam wonen, 23 in Den Haag.

Die randstedelijke dominantie bestaat al minstens een halve eeuw, blijkt uit cijfers aangeleverd door het Parlementair Documentatie Centrum (PDC). Zo kwamen in 1959 Noord-Brabant en Gelderland elk negen Kamerleden tekort, terwijl Zuid-Holland er 21 te veel had.

Natuurlijk passen bij deze analyse relativeringen. Na elke verkiezing zijn er immers politici die weliswaar ergens in de periferie geboren en getogen zijn, maar die om praktische redenen verhuizen naar Den Haag en omstreken. Toch houden zij een sterke binding met hun geboortestreek en kunnen zij niet zonder meer als randstedelingen of vertegenwoordigers van de grachtengordel worden getypeerd.

Dat alles neemt niet weg dat de klacht van noordelijke, oostelijke en zuidelijke regio’s dat zij er aan het Binnenhof qua directe vertegenwoordiging bekaaid van afkomen, hout snijdt.

De vraag is wat hiertegen te ondernemen valt. Een ander kiesstelsel? Dat ‘wapen’ hoeft niet per se van stal te worden gehaald, stelt Simon Otjes, onderzoeker in Groningen en deskundige op dit terrein. „Ook binnen het huidige stelsel kunnen politieke partijen, als ze dat willen, al zorgen voor een betere vertegenwoordiging van de regio. Sinds jaar en dag bestaat er de mogelijkheid om in de verschillende regio’s andere kieslijsten in te dienen. Dan ziet, bij de Kamerverkiezingen, de kandidatenlijst van de PvdA er in Gelderland bijvoorbeeld anders uit –en heeft hij een andere lijsttrekker– dan in Zuid-Holland.”

In de naoorlogse jaren maakten veel partijen van deze mogelijkheid gebruik. Toen echter eind vorige eeuw partijen steeds centralistischer georganiseerd werden en regionale ‘partijbaronnen’ hun invloed verloren, raakte het benutten van deze optie in onbruik.

Wat dan? Toch een ander kiessysteem, bijvoorbeeld een districtenstelsel? In extreme varianten hiervan, zoals in het Verenigd Koninkrijk, leidt dit zeker tot een betere band tussen gekozenen en hun regio. In elk district kan maar één kandidaat in het parlement worden gekozen. Die zal er vervolgens alles aan doen om innig en frequent contact te houden met zijn regio en de belangen van zijn kiezers en lokale achterban in de volksvertegenwoordiging opzichtig te behartigen.

Subgroepen

Maar er is één groot nadeel: het systeem is zeer disproportioneel. Als een kandidaat in een district met 51 procent van de stemmen wordt verkozen, wordt 49 procent van de kiezers dus níét vertegenwoordigd in het nationale parlement. Kleine partijen en subgroepen in de samenleving hebben in dit kiesstelsel haast nooit een eigen man of vrouw in Londen.

Otjes: „Daarbij moet je dan wel weer beseffen dat er vele vormen van districtenstelsels zijn. Er zijn ook systemen waarbij per district vier, vijf, of zelfs acht personen gekozen kunnen worden. In dat geval maken kleinere partijen wel kans op een parlementszetel.”

Hoe proportioneel een districtenstelsel is, hangt ook af van de grootte van de districten. „Stel dat je Nederland zou indelen in drie of vier districten. En stel dat de districten zo vorm zouden krijgen dat bijna de hele Biblebelt in één district valt. Dan zou een partij als de SGP wel degelijk kans maken op een Kamerzetel.”

Duitse systeem

Wie én de voordelen van een districtenstelsel: meer binding van Kamerleden met hun regio, én zo veel mogelijk proportionaliteit en evenredige vertegenwoordiging wil, zou ten slotte ook het Duitse systeem kunnen overwegen, stelt Otjes. „In het Duitse kiesstelsel wordt een vast aantal zetels gekozen via districten. Die uitslag is natuurlijk niet evenredig aan de verkiezingsuitslag in stemmen. Er worden zetels toegevoegd aan het parlement tot de uitslag in zetels evenredig is aan de verkiezingsuitslag in stemmen.”

Het overnemen van dat systeem betekent wel, aldus de onderzoeker, dat we het idee dat de Tweede Kamer altijd 150 leden moet tellen, moeten loslaten. „Je kunt met kiesstelsels veel, maar niet alles. Je kunt niet én een heel proportioneel stelsel hebben én een districtenstelsel én een parlement van een vaste omvang. Van die drie idealen is er altijd één die je moet schrappen of waar je flinke concessies aan moet doen.”

Nadenken over zo’n systeem voor Nederland is momenteel luchtfietserij; er bestaat geen politieke meerderheid voor. Een vernieuwing die wel kans maakt, is de onlangs door minister Ollongren van Binnenlandse Zaken voorgestelde systeemverandering. Zij wil dat kiezers straks de keuze krijgen om bij Kamerverkiezingen hun stem óf op de lijst van een partij óf op een persoon uit te brengen.

Na de stembusgang worden dan eerst alle op een lijst uitgebrachte stemmen bij elkaar opgeteld. Dat leidt tot een bepaalde zetelverdeling over de verschillende partijen. Vervolgens worden de zetels binnen een lijst verdeeld, zodanig dat de persoon met de meeste stemmen het eerst aan de beurt komt, die met iets minder stemmen daarna enzovoort. In theorie kan op die wijze dus iemand die op een ‘onverkiesbare’ plaats stond en op wie tien stemmen zijn uitgebracht, in de Kamer komen.

De essentie van het door Ollongren voorgestelde systeem is dat kiezers meer macht krijgen, macht die wordt weggehaald bij politieke partijen. Otjes: „Wordt dit stelsel werkelijkheid, dan kunnen kiezers veel gemakkelijker de persoon van hun voorkeur in de Kamer stemmen. Omdat ze graag een vrouw in het parlement willen, of een behartiger van lhbti-belangen, of een boer, of iemand uit de moslimgemeenschap, of een Fries.”

Zeker, ook nu al kan de kiezer via voorkeurstemmen iemand die te laag op een kandidatenlijst stond, de volksvertegenwoordiging in stemmen. „Maar dat gaat op dit moment niet gemakkelijk: je hebt er een kwart van de kiesdeler voor nodig.” In 2017 betrof het ongeveer 17.500 stemmen.

Vóór 1998 was het nog moeilijker de lijstvolgorde van partijen te doorbreken. Toen had een kandidaat om op eigen kracht gekozen te worden 50 procent van de kiesdeler nodig.

Door dit alles zijn er sinds 1922 in totaal slechts vijftien Kamerleden gekozen die zonder voorkeurstemmen niet in het parlement beland zouden zijn.

Of in het nieuwe systeem van Ollongren de kiezer meer regiokandidaten de Kamer in zal loodsen, is onzeker. Bij wijze van proef deed de Leidse onderzoeker Thijs Vos alsof dit systeem bij de Kamerverkiezingen van 2017 al had gegolden. Lastig was daarbij, zo schreef hij vorig jaar in een artikel op stukroodvlees.nl, dat we niet weten welk deel van de kiezers die drie jaar geleden het hokje van Asscher rood maakten, daarmee eigenlijk een stem op de PvdA bedoelden.

Hoe dit ook zij, zelfs in een voorzichtige doorrekening, waarbij Vos ervan uit gaat dat van alle stemmen op bijvoorbeeld Buma 75 procent bedoeld was als een stem op het CDA en 25 procent als een stem op de persoon Buma, zouden maar liefst 34 kandidaten met voorkeurstemmen in de Kamer gekozen zijn die normaal gesproken te laag op de lijst van hun partij stonden. Dat zijn er 31 meer dan het drietal (Von Martels (CDA), Diks (GL) en Ploumen (PvdA)) dat in 2017 onder het oude systeem vanaf een onverkiesbare plaats via voorkeurstemmen in de volksvertegenwoordiging terechtkwam.

Vrouwen

Had drie jaar geleden het systeem van Ollongren gegolden, dan zou, bijvoorbeeld, de CU-politicus Don Ceder gekozen zijn in plaats van het huidige Kamerlid Eppo Bruins. Enzovoort, enzovoort. Verder zou een veel groter deel van de Kamer uit vrouwen hebben bestaan, becijferde onderzoeker Vos.

Of ook de regionale component versterkt zou zijn, heeft Vos niet onderzocht. Een nadere analyse van door hem aangeleverd materiaal toont dat de zaak op het punt van regionale spreiding genuanceerd ligt. Zo zou het aantal in 2017 gekozen Kamerleden dat in Zuid-Holland woonde, in het systeem van Ollongren met zeven zijn verminderd. Tegelijkertijd zouden er echter, als dit systeem toen had gegolden, ook vijf Gelderse Kamerleden minder zijn gekozen.

Gedragseffecten

Daarmee is echter niet alles gezegd, stelt Vos terecht. „De effecten van een verandering in een kiesstelsel zijn nooit louter mechanisch, maar ook psychologisch: het gedrag van kiezers, kandidaten en partijen zal veranderen. In het voorstel van Ollongren worden kandidaten, ook regionale kandidaten, geprikkeld om een eigen voorkeurscampagne te voeren, terwijl –doordat het gewicht van voorkeurstemmen groter wordt– kiezers wellicht vaker een voorkeurstem zullen uitbrengen.”

Waar dat in de praktijk toe leidt, zal –áls het parlement de ideeën van Ollongren omarmt– de toekomst leren. Meer vrouwen? Meer boeren? Meer allochtonen? Of een betere spreiding van Kamerleden over de provincies? The proof of the pudding is in the eating.

Dit is het tweede deel van een tweeluik over Kamerleden en de regio.

CDA: Kijk serieus naar Deense kiesmodel

CDA-Kamerlid Harry van der Molen: „Ons voorstel is om het Deense kiesstelsel in een vereenvoudigde vorm te introduceren. Het basisprincipe is dat 100 van de 150 Kamerleden worden gekozen vanuit de 20 kieskringen die ons land kent. Per kieskring kunnen meerdere Kamerleden worden afgevaardigd.

De andere vijftig zetels worden verdeeld op basis van het stemgedrag van alle Nederlanders. Stel dat een politieke partij vanuit geen enkele kieskring een Kamerlid krijgt, dan worden al de stemmen uit alle kieskringen bij elkaar opgeteld. Als daaruit blijkt dat die partij recht heeft op drie zetels in het parlement, dan krijgt die partij er ook drie, ingevuld door de kandidaten die gesteld zijn voor die vijftig zetels.

Met dit systeem zal twee derde van de Kamer er in ieder geval zijn of haar best voor doen om de contacten met de kiezers te onderhouden omdat ze direct vanuit de kieskringen gekozen zijn. Anderzijds is er geen drempel voor kleinere partijen om alsnog in de Kamer te komen. Een nadeel van dit systeem kan zijn dat je in jouw kiesdistrict alleen kunt kiezen voor mensen die daar op de lijst staan. Zo kan bijvoorbeeld VVD-voorman Mark Rutte maar in één kiesdistrict de VVD-lijst aanvoeren en in de andere negentien niet.

Kleinere partijen moeten de afweging maken of zij hun politieke voorman lijsttrekker laten zijn in een van de kiesdistricten of dat ze hem of haar op de lijst voor de vijftig zetels zetten.”

Dubbelboer vindt Duits systeem aantrekkelijk

Niesco Dubbelboer, voorzitter van de beweging Meer Democratie: „De relatie tussen kiezer en gekozene in ons land is te indirect en daarom voor verbetering vatbaar. Veel mensen voelen zich niet vertegenwoordigd door onze Kamerleden.

Grotere partijen zijn altijd op zoek naar kandidaten uit de regio. Dat lukt best aardig, maar het gaat niet alleen om de regio. Verhoudingsgewijs zitten er te weinig vrouwen en allochtonen in het parlement. Mensen met lage opleidingen zijn ook nauwelijks vertegenwoordigd en zij voelen dat ook zo.

Wat wij als ”Meer democratie” belangrijk vinden, is dat de politieke partij die bij verkiezingen wint, in de macht wordt gezet. Nu kun je de situatie hebben dat een coalitiepartij die bij verkiezingen fors verliest, opnieuw gaat regeren. Dat is niet wenselijk. Dat valt te voorkomen door een districtenstelsel in te voeren zoals in Groot-Brittannië. De winnaar wordt daar per definitie de partij die regeringsverantwoordelijkheid gaat dragen. In de tijd dat ik voor de PvdA in de Tweede Kamer zat, was ik daar meer voor dan tegenwoordig.

Ik zie de nadelen van een districtenstelsel. Ik voel nu het meest voor het Duitse model. Tijdens verkiezingen mag iedere Duitser twee stemmen uitbrengen: een stem op een lokale kandidaat en een op een landelijke partij. De Bondsdag bestaat voor de helft uit lokale en voor de helft uit landelijke vertegenwoordigers.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer