Kleine heivlinder is bijna verdwenen van Kootwijkerzand
„Mogelijk is de kleine heivlinder al verdwenen uit Nederland,” zei Albert Vliegenthart, onderzoeker bij De Vlinderstichting net voordat de vliegtijd van de vlinder begon. Afgelopen week werden er toch nog een paar gevonden.
Het Kootwijkerzand vormt in heel Noordwest-Europa het laatste bolwerk van de kleine heivlinder, een onopvallende tot de zandoogjes behorende dagvlinder. De dichtstbijzijnde populaties bevinden zich inmiddels ver in Duitsland en Frankrijk. De droge zomer van 2018 leek de vlinder de genadeklap te geven. Daarmee zou de iets afwijkende Nederlandse vorm waarschijnlijk voorgoed uitsterven. De struikhei, vrijwel de enige nectarbron op het Kootwijkerzand, stierf door de droogte namelijk massaal af.
In allerijl plaatste De Vlinderstichting bakken vol nectarrijke bloemen, „nectarkroegen”, een noviteit. Daarmee kon worden voorkomen dat de vlinders buiten het gebied op zoek gingen naar bloemen en zich vervolgens niet meer zouden kunnen voortplanten. Dat kan namelijk alleen op de zandverstuiving.
Ruig haarmos
„Het vrouwtje zet de eitjes het liefst af op ruig haarmos”, vertelt René de Graaff, die al 24 jaar de kleine-heivlindertelroute loopt op het Kootwijkerzand en ook voor zijn werk bij Staatsbosbeheer veel in het gebied te vinden is. „Ruig haarmos warmt lekker snel op. De rupsjes overwinteren in het mos en gaan in het voorjaar op zoek naar schapengras en vervolgens naar buntgras. Al die soorten moeten dus dicht bij elkaar voorkomen.”
Dat is het geval aan de randen van stuivend zand. Maar de laatste zandverstuivingen dreigen, mede door stikstof uit de Gelderse Vallei, volledig dicht te groeien. Onder andere met ‘tankmos’, in de Tweede Wereldoorlog meegebracht door Amerikaanse tanks. In de dichte mostapijten blijft de grond in de winter te nat en dat is funest voor de jonge rupsjes. Daarnaast vermindert stikstof de voedselkwaliteit van de waardplanten.
Drie exemplaren
In samenwerking met de Vlinderstichting doet Staatsbosbeheer er alles aan het gebied geschikt te houden voor de kleine heivlinder. Vorig jaar werden er echter nog hooguit drie exemplaren waargenomen. Daarom vreesde de Vlinderstichting dat het diertje in Nederland zou uitsterven.
Totdat De Graaff op 13 augustus op zoek ging en vier mannetjes van de kleine heivlinder vond. „De eerste en tot nog toe enige van heel Noordwest-Europa”, zegt De Graaff met gepaste trots. Hij is dan ook benieuwd of de vlinders de volgende dag nog te vinden zijn.
Midden op het Kootwijkerzand liggen enkele stuifheuveltjes waarop een paar vliegdennen groeien. De hellinkjes zijn begroeid met ruig haarmos, schapengras, buntgras en enkele bloeiende pollen struikhei. Oprukkend tankmos is gedeeltelijk verwijderd, waardoor het zand weer kan gaan stuiven, een levensvoorwaarde voor ruig haarmos. Maar hoe de natuurkenner ook speurt, hij vindt alleen heivlinders, veelal iets groter en duidelijk lichter dan de kleine heivlinder, met als eigenaardigheid dat ze hun vleugels meteen als ze gaan zitten dichtklappen, waarna alleen de goed camouflerende achtervleugels te zien zijn. Terwijl verderop in het gebied ook een collega, de boswachter ecologie, al een tijdje tevergeefs aan het zoeken is loopt De Graaff nog één keer tussen de heuveltjes door.
Af en toe baadt de zon de omgeving in het licht. Een heivlinder vliegt langs, met achter zich aan een donkerder familielid. Na de indringer te hebben verjaagd gaat het mannetje rustig tussen wat graspollen zitten. Af en toe slaat hij zijn vleugels zelfs even open, waardoor de oogjes op de bovenkant zichtbaar worden. En 10 meter verderop fladdert een soortgenoot.
De Graaff, die opnieuw op zoek gaat, denkt in totaal nog zeven individuen te hebben gevonden. Hij is daarom iets optimistischer. Maar over één ding is men het eens: binnen afzienbare tijd zijn we de kleine heivlinder kwijt.