Gesloten deuren moeten het virus weghouden uit verpleeghuizen. Maar de besmettingshaard blijft niet buiten. Bijna de helft van de overleden coronapatiënten in Nederland woonde in een verpleeghuis. Woon-zorgcentrum DSV|Salem uit Katwijk verliest in de crisismaanden een derde van de bewoners.
Vierennegentig jaar wordt Antoinette de Bruin op 12 maart. Samen met familie en medebewoners van Salem viert ze haar verjaardag. Dochter Debby Rozema (52) verrast mensen van de gang die niet naar de ontmoetingsruimte gaan met appeltaart.
Precies een week later draait minister De Jonge alle verpleeghuizen op slot. Geen bezoek meer voor mensen in woon-zorgcentra.
Debby haast zich naar Salem. Heel even mag ze nog naar binnen. „Ik moest tegen mijn moeder zeggen: Dit is voorlopig de laatste keer dat u me hier ziet.” Misschien überhaupt de laatste keer, denkt ze. Ze laat een iPad achter, zodat ze straks kunnen Facetimen.
Nu de crisis voorbij is, zitten moeder en dochter weer bij elkaar. Maar vier van de acht bewoners op de gang van De Bruin zijn er niet meer. De buren. De overbuurvrouw. De mensen met wie ze aan tafel zat. De meneer bij wie Debby nog appelgebak had gebracht, toen haar moeder jarig was.
Als een olievlek
Op vrijdag 27 maart melden de eerste bewoners van het woon-zorgcentrum zich met klachten. Ze zitten in één woongroep op de tweede etage. Meteen sluit Salem de afdeling af. Testen kan niet. „We moesten ze behandelen alsof ze Covid-19 hadden”, zegt locatiemanager Joke van Beelen (55).
Een crisisweekend volgt. Van Beelen stelt een speciaal team voor de besmette afdeling samen, belt medewerkers en licht familieleden in.
Bij de eerste besmettingen denkt ze nog: misschien valt het mee. We houden het op de afdeling. Als we alles doen volgens de richtlijnen, verspreidt het virus zich niet.
Maar een week later krijgen mensen op een tweede afdeling klachten. En al snel op afdeling drie. Als een olievlek bereikt het virus de andere drie woongroepen voor dementerende ouderen en de afdeling somatiek (lichamelijke aandoeningen) beneden.
„Dat besef: we hebben het binnen. En het breidt zich uit. Dit gaat helemaal mis”, denkt Van Beelen. „Dat was heel moeilijk, heel heftig. Je vraagt je af: komen we nog uit deze donkere tunnel? Waar is het licht?”
Sluipmoordenaar
Senior verpleegkundige Nadira Hulic-Duliman (56) zit ziek thuis in de week dat het allemaal begint. „Ik voelde me vreemd, maar had geen enkele klacht. Ook geen koorts, dacht ik. Toen heb ik het toch maar opgemeten: 37,9 was het.” Thuisblijven dan maar. Of het corona was, weet ze niet.
Terug op het werk stuit ze op „een soort vesting.” Bij binnenkomst vertrekt iedereen direct naar zijn eigen afdeling. Samen koffiedrinken kan niet. Meerdere collega’s zitten ziek thuis.
Corona komt als een sluipmoordenaar. „Je zag soms niks aan een besmette bewoner”, zegt Hulic. Veel verschijnselen horen niet thuis in het bekende Covid-rijtje – hoesten, keelpijn, koorts. Er zijn zieke bewoners met blaasontsteking en diarree.
„We werden steeds alerter”, vertelt activiteitenbegeleider Dita van Rijn (44). „Was iemand niet zichzelf, had hij een andere kleur, een blos op de wangen, waterige ogen?” Iedereen van wie het personeel ook maar enigszins vermoedt dat hij corona onder de leden heeft, gaat in isolatie. Hulic: „Negen van de tien keer hadden we het goed ingeschat.”
In het begin luistert Salem vooral naar de instanties die vertellen wat te doen. „Zij waren ons houvast”, zegt bestuurder Hennie Kenkhuis (68). Maar pas als het verzorgingshuis half april het personeel gaat testen, ontdekt het dat bijna iedereen positief is. „Toen hebben we gezegd: Als dat zo is, kunnen we beter een eigen en zorgvuldiger beleid voeren.”
Plastic poncho’s
Salem besluit dat álle medewerkers –dan nog in afwijking van de landelijke richtlijnen– beschermende kleding moeten dragen. Mondkapjes worden voor iedereen verplicht. „En we zijn veel meer gaan testen. Dat maakt echt verschil”, zegt Kenkhuis. „Ik heb sterk het idee dat we corona sindsdien veel meer onder controle hebben gekregen.”
Beschermingsmiddelen zijn er altijd wel, al is het volgens locatiemanager Van Beelen „schrappen en schrapen.” De levering komt ook pas op gang als Salem zelf op zoek gaat en zich niet langer afhankelijk maakt van de landelijke distributie via de GGD. Een beleidsmedewerker uit het crisisteam belt stad en land af. Zij weet via-via plastic poncho’s te regelen en uiteindelijk ook wasbare labjassen.
Medewerkers begrepen het niet, zegt Kenkhuis. „In de media zagen ze beelden van de intensive care – iedereen volledig ingepakt. Waarom werd er wel voor hen gezorgd? En waarom hadden zij niet de juiste bescherming?” Dat deed het personeel pijn, zegt ook Van Beelen. „Al die waardering en het klappen voor de zorg, prima. Maar zelf zit ik niet zo op applaus te wachten. Geef ons liever de middelen die we nodig hebben.”
Happen naar zuurstof
In de beleving van de bewoners komen de zusters als marsmannetjes hun kamer binnen. Bij dementerende mensen moet het personeel keer op keer uitleggen waarom ze een mondkapje, spatbril en handschoenen dragen. „Mensen zaten soms roepend op hun kamer omdat ze niet naar buiten mochten”, vertelt Van Rijn. „Dementerende bewoners die toch de gang op liepen, moest de verzorging steeds terug begeleiden. En voor de honderdste keer vertellen dat er een heel besmettelijk virus was.”
Hulic staat als verpleegkundige aan het bed van mensen die naar zuurstof happen. „Dat gevecht met de ademhaling had de meeste impact op mij. Het is moeilijk om te zien als mensen het benauwd hebben.”
De verpleegkundige herinnert zich een ochtend waarop ze naar het werk wilde rijden. „Ik deed de sleutel in het contact en toen had ik het niet meer. Ik ben gaan huilen als een idioot. Waarom weet ik niet. Doe effe normaal, dacht ik. Ik heb toch genoeg heftige situaties in mijn werk meegemaakt?”
Bezoek in strandhuisje
Het drama voltrekt zich een jaar nadat Salem verhuisde naar tijdelijke huisvesting in het nabijgelegen Rijnsburg. Het gebouw in Katwijk, een paar straten vanaf het strand, gaat tegen de vlakte. In 2022 moet het plaatsmaken voor een gloednieuw woon-zorgcentrum.
In Rijnsburg is het water nooit ver weg. Het voorlopige onderkomen ligt aan de Oude Rijn. Een strandhuisje, buiten bij het gebouw, doet dienst als ontvangstplek voor bezoekers van bewoners. Het staat pal voor een kamer op de benedenverdieping. Achter het glas zit mevrouw De Bruin met haar dochter Debby Rozema. Ze hebben een microfoon in de hand, met een plastic zakje erover voor de hygiëne. Via een speaker klinken hun stemmen luid en duidelijk in het strandhuisje.
„Het was een angstige tijd”, vertelt de 94-jarige bewoonster. „Het idee dat je dat virus ook kon krijgen. En dan iedereen kon besmetten. Of je het wel overleeft dan. Ja, daar denk je over na.” Om er ferm op te laten volgen: „Maar als je te veel denkt, ben je jezelf aan het ziek maken. Dat moet je niet doen.”
Op een dag heeft De Bruin een moe gevoel in haar benen. Tijd voor een test, vinden ze bij Salem. Dat gebeurt, op een dinsdag. Daarna is het wachten. „Het duurde maar en duurde maar”, verzucht Rozema, die veel spanning en stress had in de week van de test. „Je ziet zo veel mensen gaan. Wie zijn wij dat we het niet krijgen? Ik zag wel dat mijn moeder er goed uitzag. Maar je hoorde zo vaak dat mensen die zich prima voelden ineens heel ziek waren.”
Zaterdagavond om tien uur komt het verlossende woord: negatief. Ook een tweede test sluit corona uit.
Afscheid achter glas
Van bewoners in de laatste levensfase mogen drie familieleden –ingepakt in beschermende kleding– binnen afscheid nemen. „Maar wanneer laat je ze toe? Wanneer is het nodig?” vraagt Van Beelen. De leiding staat soms voor „duivelse dilemma’s.” Ze moet beslissen over kinderen die naar hun moeder willen omdat die slecht ligt. Over de vrouw die nog afscheid wil nemen van haar ernstig zieke man. „Dat vond ik het moeilijkste”, zegt de locatiemanager. „Hoe beslis je daarin? Soms waren mensen heftig ziek, maar knapten ze toch weer op. Een andere keer verslechterde hun toestand ineens.”
Om een goede keuze te maken, schat Salem in overleg met artsen in of er zicht is op overlijden. „Gelukkig heeft geen familie achteraf kunnen zeggen: We konden geen afscheid nemen.”
Omdat niet iedereen naar binnen kan of durft, moeten mensen soms vanachter het raam afscheid nemen. Rozema, dochter van bewoonster De Bruin, herinnert zich „vreselijke” taferelen. „Mensen die voor het raam stonden van een kamer waar vader, moeder, opa of oma op bed lag. En dan hoorde je soms een dag later dat die bewoner er niet meer was.”
Die beelden zijn met geen pen te beschrijven, zegt Van Rijn. „Mensen huilden. Hart-ver-scheu-rend. Dat binnen iemand ligt te sterven en jij aan het raam staat. De een was nog niet weg, of de volgende kwam.”
Familieleden die twijfelen of ze wel naar binnen durven, vragen haar: Wat zou jij doen? „Maar ik kon hen niet adviseren. Doe wat je hart je ingeeft, zei ik.”
Drukke zusters
„Er komt alweer een lijkwagen voorbij”, zegt De Bruin als ze haar dochter aan de telefoon heeft.
Wie er precies overleden zijn, weet ze pas als ze het de zusters vraagt. Die zijn druk in de crisistijd, merkt ze. Tijd om nog even te zitten en iets te drinken is er vaak niet. „Maar ze zijn allemaal even lief hoor. Ik bewonder hen, want ze zullen best eens moe zijn van ons.”
De dagen brengt De Bruin alleen door. Koffiedrinken en eten op de zaal zit er niet in. Het Bijbeluur op woensdagoch- tend en de weeksluiting op vrijdagavond gaan niet door. „Dat heb ik gemist. Je bent eenzaam. Ik heb het maar over me heen laten komen. Als je je er heel druk om maakt, heb je ook geen leven.” Gelukkig is er bingo op de gang en als het even kan proberen de zusters haar haar mooi te krullen, nu ze niet naar de kapper kan.
Rozema gaat normaal gesproken bijna dagelijks bij haar moeder langs. Ook in crisistijd, maar dan bij het raam. De Bruin: „Gelukkig woon ik beneden, zodat ik haar buiten op de stoep kon zien. We moesten bellen om elkaar te verstaan.”
Haar oudste dochter ziet De Bruin vierenhalve maand niet. Zij is spastisch, door zuurstoftekort bij de geboorte, en zit in een woonvorm in Leiderdorp. „Ja, ik heb veel meegemaakt. Maar daar word je sterk van.”
Rozema bewondert het optimisme van haar moeder. „Ze is altijd vrolijk, altijd positief. Ze zal altijd aan een ander denken. Mijn moeder geeft haar laatste boterham nog weg.” Zij: „Ik zou niet weten waarom niet.”
Hoogwerker in de tuin
Activiteitenbegeleider Van Rijn werkt normaal gesproken zestien uur in de week, maar in crisistijd is er bijna geen dag dat ze niet in Salem is. Ze leest voor op de gang, met microfoon, terwijl de bewoners in de deuropening luisteren. Ze organiseert een gangbingo, bakt warme wafels en gaat met de borrelkar langs de deuren als vervanging van het borreluurtje in de zaal. Als een bewoner wil lezen, dan zorgt zij voor boeken. Wil iemand muziek luisteren, dan komt er een cd-speler. En toch: „Niks maakt goed dat er geen bezoek mag komen.”
Waar bij de afdeling somatiek op de benedenverdieping nog bezoekers aan het raam kunnen komen, is dat bij de twee etages erboven onmogelijk. Na lang proberen lukt het Van Rijn eindelijk om een hoogwerker te laten komen.
Veertig families mogen elk twintig minuten naar boven. Eén familie plant Van Rijn als laatste in. Zodat zij de tijd hebben om hun geliefde nog één keer te zien. Ze schudt haar hoofd. „Het hoort niet. Dat je via een hoogwerker afscheid moet nemen.”
Op vrijdagmiddag heeft de man van de hoogwerker nog een halfuurtje over. „Wil jij even omhoog?” vraagt hij. Van Rijn besluit te gaan kijken bij bewoners die al lang in isolatie zitten. Samen met een collega laat ze zich omhoog takelen. „Als gillende keukenmeiden natuurlijk.” Na een leuk praatje met een bewoner gaan ze naar de buurman. „Die begon zo hard te huilen... Op dat moment besefte ik hoe erg eenzaamheid is. Voor iemand die tweehoog zit en alleen maar verzorgers ziet in beschermende kleding.”
Zingen met Pasen
Aan het fietsenhok wappert een spandoek: ”Jullie zijn toppers!!” Van Beelen is onder de indruk van het meeleven uit Katwijk. „Mensen brachten bloemen en gebak. Ondanks dat ze het zelf moeilijk hadden omdat ze niet op bezoek konden of familieleden ziek waren.”
Ook Katwijkse koorleden, bands en musici staan op de stoep bij Salem. Op eerste paasdag zingt de Bethelband uit het dorp.
U zij de glorie, opgestane Heer,
U zij de victorie, nu en immermeer.
Binnen liggen bewoners op hun sterfbed. Families lopen af en aan. In het gesloten gebouw dringt de paasboodschap door.
Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft,
Die mij heeft genezen, Die mij vrede geeft?
In Zijn godd’lijk wezen
is mijn glorie groot,
niets heb ik te vrezen in leven en dood.
Een dag later appt een collega Van Rijn: „Deze tweede paasdag zullen we nooit vergeten. Vandaag zijn er drie mensen overleden op onze afdeling.”
Ze schiet vol. „Ja, dat vond ik heel heftig.”
De klap komt
Van de 64 bewoners sterven er 20 in de crisisperiode. Niet bij iedereen is het coronavirus officieel vastgesteld. „Maar zo veel overlijden er normaal gesproken gemiddeld per jaar”, zegt Kenkhuis.
Bij andere locaties die net als Salem onder de protestants-christelijke organisatie DSV|verzorgd leven vallen, blijft het virus weg, of waart het in mindere mate rond. Managers vragen zich af: Waarom hier wel en daar niet? „Het antwoord blijft altijd gissen.” Wel verwachten ze dat een eventuele tweede uitbraak niet zo heftig wordt, omdat er nu voldoende bescherming is.
In de crisis zit het personeel in een flow: we gaan ervoor. „Het hele team zette de schouders eronder”, zegt Van Beelen. „We waren er met elkaar, voor elkaar.” De klap komt naarmate het virus verdwijnt. Dan dringt door: wat hier is gebeurd, is wel heel heftig.
Salem organiseert daarom praatsessies waar medewerkers hun verhaal kwijt kunnen. „Bij collega’s vind je herkenning”, zegt activiteitenbegeleider Van Rijn, die daar ook aan meedeed. „Bijvoorbeeld dat je ’s nachts ineens wakker schiet en helemaal onder hoogspanning staat.”
Bewoner De Bruin is opgelucht dat ze eindelijk weer af en toe naar buiten mag. Samen met Debby heeft ze al een kijkje genomen bij de zee in Katwijk. „Het lucht op als je eventjes huilt. Maar dat laat ik nooit merken.”
Dit is deel 1 van een tweeluik over de coronacrisis in verpleeghuizen. Woensdag het slot: hoe kon het virus juist op deze plek zo hard toeslaan?