Het hart uit de stad gebombardeerd
Op 14 mei 1940, donderdag 80 jaar geleden, werd het stadshart van Rotterdam uiteengerukt door Duitse bommen. Meer dan 30.000 woningen lagen in puin of vielen ten prooi aan een enorme vuurzee. Bij wie het meemaakte, staat het voor altijd in het geheugen gegrift.
Het bombardement duurde slechts 13 minuten: van 13.27 tot 13.40 uur. Hiermee wilden de Duitsers na ruim vier dagen een eind maken aan de Nederlandse weerstand.
Twee colonnes bommenwerpers kwamen in golven vanuit Kralingen aanvliegen. Honderdduizend kilo aan bommen wierpen de 54 vliegtuigen af op het centrum van de stad en de omliggende wijken Kralingen en Noord. Bijna 80.000 Rotterdammers raakten hun huis en bezittingen kwijt. Ongeveer 800 tot 900 mensen kwamen bij het bombardement om. Van hen kregen er 550 een laatste rustplaats op de begraafplaats Crooswijk.
Brandlucht
„Het was best angstig toen voortdurend het luchtalarm afging”, zegt de toen 13-jarige Adriana Verrijp. „We woonden in de Bilderdijkstraat in de wijk Spangen. Dat er oorlog was, wist je als kind wel, maar wat dat betekende? Mijn oudste broer zat in militaire dienst. Over hem had moeder grote zorgen. Toen de vliegtuigen overkwamen en in de verte enorme explosies te horen waren, zijn we naar de buren gegaan. Binnen de kortste keren zag de lucht zwart van de rook. Die brandlucht heb ik nog dagenlang in mijn neus gehad.
De buurman werkte als rechercheur bij de kinderpolitie. Aan het eind van de middag kwam hij thuis, helemaal overstuur van alles wat hij gezien had. Als kind maakte dat veel indruk op me. Zoiets vergeet je nooit meer.”
Klaar om te vluchten
Samen met zijn ouders en zijn zus woonde de 9-jarige Aart van Dijk op een bovenhuis in de Koningsvelderstraat in Rotterdam-Noord. „Op de radio hoorden we dat er oorlog dreigde. Alle verloven waren ingetrokken. ’s Nachts kwamen er vliegtuigen over. Overdag ging het leven gewoon door. Vader ging naar zijn werk, maar ik ging niet naar school in Kralingen. Toen kwam het bombardement die 14e mei. Samen met mijn moeder en mijn zusje zaten we beneden in de gang onder de trap, klaar om te vluchten. Alles dreunde van de bominslagen. Ik was heel erg bang. Twee straten verder waren twee huizen helemaal platgegooid.
Toen vader terugkwam van zijn werk, ben ik aan het begin van de avond met hem naar de binnenstad gegaan om te kijken wat er verwoest was. Voorbij de Noorderbrug was de Jonker Fransstraat een en al vuurzee. Dat beeld heb ik altijd bij me gehouden.
Na een week ging ik weer gewoon naar school in Kralingen. De school was gespaard, maar iets verderop lag alles in puin. Tussen de middag speelden we op de puinhopen. Wel vonden we het raar dat we op school Duitse les kregen. Kennelijk door de Duitsers voorgeschreven.”
Wonderlijk gespaard
Tien dagen voor het bombardement verhuisde het gezin Hoogmoed van de Speelmandwarsstraat in Kralingen naar de Oostmaasstraat. „Moeder voelde dat we daarheen moesten verhuizen”, zegt de toen 9-jarige Rinus. „Als een wonder zijn we toen gespaard gebleven. De straat met ons oude huis is door de bommen helemaal platgegooid. Het puin viel bij ons achter in de tuin. Ik zie nog hoe vrouwen onder het roet onze straat invluchtten.
Inmiddels stonden we klaar om naar Capelle aan den IJssel te vluchten. Dat lukte eerst niet, omdat er een tweede golf bommen werd gegooid. Toen dat voorbij was, zijn we toch gevlucht naar Capelle, waar we ondergebracht werden in een school. Daarvandaan zagen we de stad branden. Na een paar dagen konden we weer naar huis.
Naar school kon ik later niet, want die was bezet door de Duitsers. We hebben toen school gehad in de kerk aan de Boezemsingel. Later konden we weer terug naar de Rehobothschool in Kralingen. Dat gebeuren staat in mijn geheugen gegrift.”
Ten tijde van het bombardement woonde het echtpaar Hak in de Speelmanstraat. „Ze waren net vijf jaar getrouwd”, vertelt zoon Chris. „Vader was gemobiliseerd en zat in Dordrecht. Moeder was met mijn twee oudere broers thuis toen het bombardement een groot aantal huizen in de straat platgooide. Toen de brand steeds dichter bij hun huis kwam, zijn ze naar het Kralingsebos gevlucht. De volgende dag gingen ze terug naar huis en zagen ze dat alles afgebrand was. Er is slechts een spaarpotje teruggevonden met muntjes, bestemd voor mijn broers. Het was tot een klontje gesmolten. Het is nog altijd in bezit van een van mijn broers. Alles was dus kwijt, behalve de stofzuiger, die was bij opoe.”
Ingekerfd
De 4-jarige Ton Schilperoord werd om 13 uur door een vrouw uit de speeltuin in Kralingen gehaald en naar huis in de Palestinastraat gebracht. „Al gauw hoorde ik vliegtuigen overkomen en enorme dreunen van ontploffingen. Ik mocht niet naar buiten kijken. Dat was heel angstig. Het hele huizenblok stond te trillen als een riet. Alles wat aan de muur hing, viel naar beneden. In de straat mocht niemand naar buiten, omdat Nederlandse soldaten daarop toezicht hielden.
’s Middags zijn we gevlucht naar familie in Hillegersberg. Daar hebben we twee nachten geslapen, waarna we weer terug naar huis zijn gegaan. Als kind heeft dat een enorme indruk op me gemaakt. Het blijft me altijd bij en is als het ware in je gekerfd.
Onze onderbuurvrouw was een Duitse. Vader was bang voor haar. Ze had gezegd dat ze het grote Duitsland maar door hadden moeten laten trekken. We zijn kort daarop verhuisd naar Middelharnis en hebben daar de oorlog doorgebracht. Na de oorlog hebben we in Rotterdam-Zuid gewoond.”