Geen toeval dat nieuwe partij vaak ruzie kent
Werkelijk alle partijen die de laatste twintig jaar nieuw in de Kamer kwamen, werden –kort of lang– geteisterd door interne twisten. Dat er bij hen zo vaak trammelant was, is meer dan toeval.
Wie van reuring houdt, kon er dezer dagen weer van smullen. DENK-Kamerlid Kuzu, teruggetreden als fractievoorzitter, betichtte zijn collega en vroegere maatje Öztürk van „politieke broedermoord.” Öztürk zou hem als partijvoorzitter hebben „gechanteerd” door een buitenechtelijke relatie uit 2018 op te rakelen. De twist binnen DENK is zover opgelopen dat de nieuwe fractievoorzitter, Azarkan, vreest voor het voortbestaan van de partij.
Minstens zo ongezellig is het in 50PLUS. Daar liggen partijvoorzitter Dales en leider Krol in de clinch met alle andere 50PLUS-parlementariërs. Sommigen vrezen een scheuring van de partij.
Wat bij nadere doordenking van beide zaken opvalt, is dat álle partijen die de achterliggende twintig jaar nieuw in het parlement kwamen, tijden kenden van heisa en krakeel. Roemrucht voorbeeld is de LPF. In 2002 met 26 zetels in de Kamer beland, en meteen in het kabinet, rolden de Pim-adepten een jaar lang vechtend over straat.
De PVV kende in het parlement, maar ook in de regio, vele ruzies en afsplitsingen. Ook in Leefbaar Nederland werd wat af geknokt. En FVD leed onder het schisma tussen Baudet en Otten.
Zelfs de PvdD, waarvan de leden geen vlieg doodslaan, bleek onderworpen aan de wetmatigheid dat in nieuwe partijen altijd hommeles ontstaat. Zo werd partijvoorzitter Wolswinkel de partij uit gekieperd, splitste fractielid Van Kooten-Arissen zich af, en lagen in 2010 de Kamerleden Thieme en Ouwehand met elkaar overhoop.
Wie zoekt naar verklaringen en patronen, stuit op tenminste drie factoren. De eerste is dat nieuwe partijen hun interne procedures van selectie van kandidaten, maar ook van beroep en bezwaar, vaak nog niet op orde hebben en nog niet beschikken over een geoliede organisatie. Dat leidt gemakkelijk tot verwarring en maakt dat kleine conflicten snel uit de hand kunnen lopen.
De tweede is dat de ideologie van deze partijen gewoonlijk nog in ontwikkeling is. Waar CDA, PvdA en VVD een denktraditie hebben die teruggaat tot in de 19e eeuw, zijn nieuwe partijen hun wereldbeschouwing én partijcultuur nog aan het vormen. Dat kan al snel tot onoverbrugbare meningsverschillen leiden, zoals vorig jaar tussen Thieme en Van Kooten-Arissen.
De derde is dat nieuwe partijen nogal eens drijven op eigenzinnige personen die eerder lid waren van een andere club en daar, vaak met ruzie, vertrokken. Hun vechtersmentaliteit nemen ze mee naar de nieuwe politieke beweging. Kuzu en Öztürk scheidden zich af van de PvdA, Krol en Dales zijn ex-VVD en 50PLUS-oprichter Nagel, wiens politieke leven doordrenkt is van conflicten; ach, die is van zo ongeveer elke partij lid geweest.
Met dit alles is natuurlijk niet gezegd dat in oude, gevestigde partijen niet geruzied wordt. Zeker wel. Het CDA stond in 2010, vanwege samenwerking met de PVV, op springen. En de SGP beleefde in 2019 een minder harmonieus jaar.
Maar blijft staan dat nieuwe partijen op dit gebied de kroon spannen. Bonje en tweespalt lijken onvermijdelijk hun lot. Met alleen deze zekerheid: wie zijn kinderziekten overgroeit, wordt vanzelf oud. En daarmee, ooit, nieuwe partij-af.