Hongersnood door strategische belangen strijdende legers
De Duitsers hongerden Nederland uit vanwege de spoorwegstaking en de geallieerden brachten redding door voedseldroppings. Zo wordt vaak gedacht. Maar het is niet het hele verhaal, zegt onderzoekster Ingrid de Zwarte. Het klopt wel dat velen op hongertocht gingen en dat duizenden mensen omkwamen.
De beelden staan bij velen op het netvlies. Lange rijen hongerende mensen die met gammele fietsen naar het noorden en oosten trekken. Uitgemergelde kinderen die de laatste restjes uit de pannen van de gaarkeukens schrapen. Huizen die worden gesloopt voor een beetje brandhout. En uiteindelijk de bommenwerpers die de hoognodige voedselpakketten afwerpen. Met als hoofdbestandsdeel Zweeds wittebrood. Maar kloppen deze beelden wel echt?
Dat er Zweeds wittebrood werd afgeworpen, is niet waar, zegt De Zwarte, universitair docent aan Wageningen University en onderzoekster bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Ze promoveerde in 2018 op de Hongerwinter. Het Zweedse wittebrood werd in Nederland gebakken van meel dat met vliegtuigen en vooral met schepen werd aangevoerd. En ook op andere punten is de werkelijkheid toch enigszins anders dan de beleving van mensen, zo zegt De Zwarte. Ze deed onderzoek in lokale archieven, maar ook in archieven in Washington, Londen en Berlijn. Ze onderzocht daar de rol van de geallieerden en de Duitsers.
„Nederland was goed voorbereid op een periode van schaarste”, aldus De Zwarte. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarin Nederland neutraal bleef, bleek op het gebied van voedsel de afhankelijkheid van andere landen. Er ontstond gebrek doordat er bijna niets kon worden ingevoerd. Het was een van de redenen om het huidige Flevoland aan te leggen. Dit gebied kon worden gebruikt om voor voldoende voedsel te zorgen. Ook een systeem van voedseldistributie op basis van bonkaarten werd uitgedacht. „Toen het Nederlandse leger in 1939 mobiliseerde, gingen enkele goederen bij wijze van proef op de bon. Dat bleek te werken.”
Onder anderen directeur-generaal voor de Voedselvoorziening Stephanus Louwe Louwes, die niets van het nazisme moest hebben, zag de noodzaak in om bij de voedseldistributie met de Duitsers samen te werken. Louwes werd na de oorlog door de Nederlandse staat benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, een van de hoogste onderscheidingen. Zijn inzet bleek cruciaal om het weinige voedsel dat er nog was eerlijk te verdelen.
Stedelijke gebieden
De echte crisis ontstond in september 1944, toen het zuidelijke deel van Nederland was bevrijd en het noordelijke deel van het land bezet bleef. „De schaarste was van september 1944 tot juli 1945. Pas toen hieven de geallieerden de noodtoestand in het westen op. De echte hongersnood duurde van eind november 1944 tot ongeveer een week na de Bevrijding. Pas in de loop van mei kwam het voedsel echt bij de mensen aan.” De schaarste betrof behalve voedsel ook brandstof en medicijnen. Volgens De Zwarte trof de honger vooral de stedelijke gebieden in Noord- en Zuid-Holland en het westen van Utrecht. Doordat er na de oorlog veel onderduikers tevoorschijn kwamen die medische hulp nodig hadden en veel mensen uit Duitsland terugkeerden, duurde het lang voordat iedereen kon worden geholpen.
De oorzaak van de Hongerwinter ligt volgens De Zwarte maar gedeeltelijk in de spoorwegstaking. Bij het begin van de geallieerde operatie Market Garden, die als doel had bij Arnhem de Rijn over te steken en Duitsland binnen te dringen, vroeg de Nederlandse regering in ballingschap op verzoek van het geallieerde opperbevel aan de medewerkers van de spoorwegen het werk stil te leggen. Duitsers zouden op die manier geen troepen naar het front kunnen sturen, zo was de gedachte. Als reactie daarop blokkeerden de Duitsers vaarwegen, zodat de distributie van voedsel per schip niet meer mogelijk was. „Al na enkele weken werd de blokkade opgeheven. De Duitsers wilden de Nederlanders niet uithongeren.”
Rellen
De reden daarvoor is volgens De Zwarte dat de bezetters opstanden in de steden vreesden. Ze waren bang dat er rellen zouden uitbreken als er niet genoeg eten was. En dat konden ze niet gebruiken. Dat die theorie klopte, bleek na de grote razzia in Rotterdam en Schiedam in november 1944. Vrouwen gingen eerst de straat op om te eisen dat de 50.000 weggevoerde mannen terug zouden komen. En daarna eisten ze meer en beter voedsel.
Wat dan wel de schaarste veroorzaakte, was het totaal van de oorlogssituatie, betoogt De Zwarte. „Al in oktober 1944 bood Zweden voedselhulp aan. Maar het eten mocht niet naar de haven van Rotterdam. Dat was uit militair oogpunt een strategische plaats.” Uiteindelijk kwam het eten eind januari 1945 aan in Delfzijl. Echter, op dat moment konden schepen niet naar het westen varen. Vaarwegen waren bevroren en voor ijsbrekers was niet voldoende brandstof beschikbaar. Pas in februari kon het eerste schip met voedsel naar Amsterdam.
Kolenmijnen
Daarnaast speelde het gebrek aan brandstof een rol. „De winter van 1944-1945 was niet zo koud als eerdere oorlogswinters. Maar het probleem was dat er geen brandstof werd aangevoerd en mensen hun huizen niet konden verwarmen.” De Limburgse kolenmijnen lagen namelijk in bevrijd gebied en waren onbereikbaar voor mensen in bezet gebied. Een ander probleem was het gebrek aan transportmiddelen. Veel schepen, auto’s, vrachtwagens en karren waren door de Duitsers in beslag genomen om aan de diverse fronten te worden ingezet.
„Vaak wordt gedacht dat het ”ieder voor zich” was tijdens de Hongerwinter. Maar dat klopt niet. Mensen hielpen elkaar te overleven.” De kerken speelden daarin een grote rol. „Ze zorgden allereerst hoofdzakelijk voor hun eigen gemeenschap. En ook voor kinderen, ouderen en onderduikers. Later gingen ze ook samenwerken met andere kerken en instellingen.” Daarnaast waren er tal van lokale initiatieven. Zo werden er in steden volkstuintjes aangelegd. Een huisarts in Amsterdam bedacht al in de loop van 1944 een systeem om de naderende hongersnood het hoofd te bieden. Daardoor werden er in de laatste oorlogsmaanden in de wijk Betondorp 132.000 maaltijden klaargemaakt.
Het beeld van de lange rijen mensen die op hongertocht gingen, klopt wel, zegt De Zwarte. Uit een onderzoek kort na de oorlog in Amsterdam blijkt dat 62 procent van de ondervraagden op hongertocht ging of een familielid had dat dit deed. Velen gingen gezamenlijk, om elkaar tijdens de tocht bij te staan. Een deel van de boeren en bedrijven waar hongerenden aanklopten, hielp ook daadwerkelijk. Mensen mochten overnachten en eten werd voor normale prijzen verkocht. Regelmatig werd het gratis weggegeven. Anderen vroegen juist woekerprijzen. Onjuist is het beeld dat voedsel tijdens de tochten massaal in beslag werd genomen. Er werd door landwachters weliswaar regelmatig wat afgepakt, maar velen konden hun goederen houden.
Mensen die niet op hongertocht konden gaan, hadden het meest te lijden. „Vooral onderduikers, mensen die niet goed ter been waren, mensen zonder een sociaal netwerk, ouderen en mensen die in instellingen verbleven hadden het zwaar. Van de voedselvoorziening van de overheid kon je niet leven. Je had iets aanvullends nodig.” Kinderen in de schoolgaande leeftijd kregen vaak juist bijvoeding. Zij doorstonden de hongersnood relatief goed. Het menu bestond voor een groot deel uit granen en later ook uit suikerbieten en tulpenbollen.
Terwijl in de grote steden de situatie steeds nijpender werd, zaten de Duitsers en de geallieerden aan de onderhandelingstafel. Er moest iets gebeuren om de bevolking van eten te voorzien. De geallieerden wilden hiermee een positief imago scheppen, terwijl de Duitsers geen gezichtsverlies wilden lijden. Bovendien wilden Duitse kopstukken zich van hun goede kant laten zien, om na de oorlog voor strafvermindering in aanmerking te komen. „Rijkscommissaris Seyss-Inquart heeft tijdens de oorlogsprocessen aan de paus vrijspraak gevraagd. Hij beweerde dat de Wehrmacht voedsel had ingepikt en dat hij er juist alles aan had gedaan om Nederland van de honger te redden. Dit pardon werd hem uiteraard niet verleend.”
Operatie Manna
Op 26 april 1945 kwamen delegaties uit onder meer Groot-Brittannië, Canada en Duitsland tot overeenstemming over voedseldroppings. Op 28 en 30 april kwamen ze nogmaals samen, in Achterveld, bij Amersfoort. Nederland werd hierbij vertegenwoordigd door onder anderen prins Bernhard. Op diverse locaties in het westen zouden geallieerde bommenwerpers voedsel afwerpen. De actie kreeg de naam Operatie Manna, naar het hemelse brood tijdens de woestijnreis van het volk Israël.
De eerste vluchten werden al op zondag 29 april uitgevoerd. Daarmee was de nood niet direct gelenigd, zegt De Zwarte. De hoeveelheden waren relatief klein, er was een diversiteit aan producten en de verdeling onder de bevolking kostte tijd. Direct na de Bevrijding kwamen vrachtwagens en schepen met voedsel aan in de grote steden. Pas op dat moment kwam er echt verlichting voor de burgers.
Kilocalorieën
De oorlog had volgens De Zwarte niet veel langer moeten duren. „In de laatste week voor de Bevrijding was het eten in het westen echt helemaal op. Een volwassen man heeft 2400 kilocalorieën per dag nodig, maar op het laatst waren er slechts 360 kilocalorieën per persoon beschikbaar.” Het is moeilijk om in te schatten hoeveel levens de hongersnood eiste, zegt de onderzoekster. In de laatste maanden van de oorlog overleden in het door honger getroffen westen van Nederland 35.000 meer mensen dan gebruikelijk. Daar was ook natuurlijke sterfte en sterfte door oorlogshandelingen bij. Waarschijnlijk overleden er door de honger ongeveer 20.000 mensen. Aan gissingen over het aantal slachtoffers dat zou zijn gevallen bij het langer duren van de oorlog, waagt ze zich niet. Maar aangezien het eten echt op was, zag het er slecht uit voor de bevolking.
Ook in de maanden na de Bevrijding was er nog schaarste. Kostbare landbouwgrond in West-Nederland was door de bezetter onder water gezet. En in Zeeland was land overstroomd nadat geallieerden in 1944 dijken hadden gebombardeerd.
Nog steeds ondervinden mensen gezondheidsproblemen door de Hongerwinter. „Mensen die in de Hongerwinter zijn verwekt of geboren, hebben een verhoogde kans op allerlei aandoeningen.”