Serie streektalen: Leerlingen van de Gomarus praten tegenwoordig allemaal „êênderhaand”
Sprang-Capelle vormt een protestantse enclave in het vanouds rooms-katholieke Noord-Brabant.
In de sfeervolle huiskamer van het gezin De Bie heeft zich een aardig gezelschap verzameld: gastheer Jan de Bie (77 jaar) en zijn vrouw Mien (74 jaar), hun jongste dochter Elma (35 jaar), kleinkinderen Jochem (12 jaar) en Monica Nieuwkoop (10 jaar) en de 50-jarige Klaas de Groot, leraar biologie aan Gomarus Scholengemeenschap in Gorinchem.
De Groot is kartrekker van een project om het Brabantse dialect van Sprang-Capelle digitaal vast te leggen. De andere leden van het gezelschap helpen hem daar graag bij door woorden in te spreken op dialect.gomarus.net. Hetzelfde geldt voor een aantal van zijn leerlingen (met één van hen haalde hij „vleejaor” de GezinsGids) alsmede een groeiend aantal mensen uit het dorp – dat, zo legt hij uit, eigenlijk uit drie kernen bestaat, elk met zijn eigen dialectvariant: Sprang, ’s Grevelduin-Capelle en Vrijhoeve-Capelle. Dankzij het grote enthousiasme van de docent lijkt het project een succes te worden.
Mevrouw De Bie brengt koffie –„Wilde gij ook een bakske?”– en De Groot installeert zijn laptop op de salontafel, opent de webstek en bekijkt de woorden- en uitdrukkingenlijst die hij heeft opgesteld. Met een klik op een Brabants woord hoor je de juiste uitspraak. Dat is althans de bedoeling, maar heel wat woorden wachten er nog op. „Huisje, ”huske”, wie wil dat inspreken? Jij, Monica?”
Dat wil het ”mèske” zeker. „Huske, huske”, klinkt het. Nog even naluisteren, en dan naar een hele zin. Die is wat moeilijker, dus een klusje voor oma. „In de herfst leet de tûîn vol mee blaoikes.” De opname blijkt iets vervormd, dus moet ze nog een poging doen.
Drietalig
De docent, die in het West-Betuwse Spijk woont, is heel precies. Zijn eigen uitspraak acht hij onvoldoende. „Ik ben drietalig opgevoed”, vertelt hij. „Mijn vader was boer en sprak Spijks, mijn moeder kwam uit Sprang-Capelle en is altijd het onvervalste dialect van hier blijven spreken. Toen ik naar school ging leerde ik dat ”hêûs” (Brabants) of ”hois” (Utrechts/Betuws) in gewoon Nederlands ”huis” was.”
Na een studie in Wageningen ging De Groot werken op het Van Lodenstein College in Amersfoort en hoorde daar wel Veluws praten, maar dat zei hem vooralsnog weinig. „Tot ik twintig jaar geleden op het Gomarus kwam. Daar zaten jongelui uit de wijde omtrek van Gorinchem en ik kon precies horen wie uit welke plaats kwam. Toen sloeg de vlam in de pan.” Sindsdien zet hij zich onvermoeibaar in voor het dialect, om het vast te leggen nu het nog kan, en om er jongeren voor te enthousiasmeren, want alle leerlingen praten tegenwoordig „êênderhaand.”
En dat is jammer, want dialect is een belangrijk onderdeel van de cultuur van een streek. Brabants biedt bovendien taalinzicht: vergelijk ”(un)ne stoel” (mannelijk) en ”un toffel” (vrouwelijk).
Zachte g
Via via kwam De Groot ook in contact met de familie De Bie en bleek hij Elma nog in de klas te hebben gehad. Zij werkt nu als verpleegkundige in ’s-Hertogenbosch, waar ze bij de meeste oudere patiënten automatisch overschakelt op het Brabants. Haar jongere collega’s spreken geen Brabants meer. De taal daar verschilt wel wat met hier, vertelt ze: in Den Bosch rijden we om twee uur „aan”, hier „weg” – met een zagte g, uiteraard.
Als jongste van het gezin is ze de enige die vaak gewoon Nederlands praat; zus Inge en haar man bijvoorbeeld praten altijd dialect, en zo hebben ook hun kinderen Jochem en Monica het geleerd.
Klasgenootjes die het kunnen zijn er niet veel meer, maar toch leeft het dialect in Sprang-Capelle nog sterk. Het project ”Sprang-Capelle – Moiste dialect van Braobaant” én de gastlessen van De Groot op basisschool De Rank dragen daaraan bij.
Hoe staat het ervoor met de streektalen in de RD-achterban? Een reis in vijf afleveringen door de Bijbelgordel om daar zicht op te krijgen. Volgende week vrijdag deel 3: het West-Veluws.