Het grondwetsartikel over de vrijheid van onderwijs is weer eens in discussie. De roep om wijziging van artikel 23 klinkt in de Tweede Kamer steeds luider. De seculiere partijen gooien de beuk erin. Een tussenstand.
Vorig jaar vierde Nederland het honderdjarig bestaan van de vrijheid van onderwijs met diverse evenementen. Maar aan het eind van dat jaar gooide PvdA-voorman Asscher de knuppel in het hoenderhok. In een interview met het Algemeen Dagblad stelde hij voor in het artikel over de vrijheid van onderwijs op te nemen dat elk kind recht heeft op onderwijs en gelijke kansen. Ook stelde de sociaaldemocraat voor om bijzondere scholen het recht te ontzeggen om leerlingen te weigeren. Asscher wil op termijn komen met een alternatieve formulering voor het grondwetsartikel.
De PvdA hamert al langer op het aambeeld van algemene toegankelijkheid. In 2005, 2010 en 2014 deden PvdA-Kamerleden voorstellen om dit onderdeel van de onderwijsvrijheid in te perken. Maar omdat de partij toen de VVD niet mee kon krijgen, verdween de initiatiefwet hierover in de onderste bureaula.
In maart dit jaar wendde de PvdA-voorman zich opnieuw tot Nederland, nu via de Volkskrant. Hij pleitte voor wetten „die scholen verplichten eerbied voor mensenrechten en de fundamentele vrijheden bij te brengen.” Dat die wetten er moeten komen, wil Asscher ook in de Grondwet vastleggen. De sociaaldemocraat zei dat nadat het islamitisch Haga Lyceum in Amsterdam in opspraak kwam.
Hoorzitting
Twee weken geleden hield de Kamer een hoorzitting over toekomst over artikel 23 van de Grondwet. Dat gebeurde voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel ”Meer ruimte voor nieuwe scholen”, vorige week donderdag. Het was opmerkelijk dat PvdA-fractievoorzitter Asscher zelf aanwezig was. Van den Hul is de onderwijsspecialist van de fractie en zij neemt normaal deel aan dit soort bijeenkomsten.
Asscher maakte tijdens een van de vragenrondes een opmerking van betekenis. Het ging over homoseksualiteit. Volgens de PvdA’er is dat een mensenrecht en daarom mogen scholen daar geen afwijzende houding tegenover aannemen. De opmerkingen van de sociaaldemocraat liggen in lijn met opmerkingen die hij in juni maakte tijdens een werkbezoek aan het Wartburg College in Rotterdam. Toen maakte hij bezwaar tegen het punt dat reformatorische scholen kritische kanttekeningen plaatsen bij het homohuwelijk. Nu de wetgever met een huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht akkoord is gegaan, mogen scholen daar eigenlijk geen kritiek op uitoefenen, zo stelde Asscher.
De PvdA is dus duidelijk bezig om te morrelen aan de reikwijdte van de onderwijsvrijheid. En als er in een volgende kabinetsperiode mogelijk eens even geen christelijke partijen in het kabinet zitten, dan zouden er zomaar verschuivingen kunnen plaatsvinden.
Medestander
Asscher vindt een medestander in D66. De nieuwe leider van de democraten, Jetten, hield in maart een lezing in Den Haag waarin hij voorstelde „radicale gelijke behandeling af te dwingen.” Kinderen zonder huiswerkbegeleiding, pianoles en ouders met een museumkaart mogen niet achterop raken bij kinderen die dat wel hebben. „Laten we die privileges toegankelijk maken voor iedereen. Laat ik het de nieuwe Nederlandse school noemen. Met sportvelden, theaters, muziekhallen, studieruimtes mét begeleiding en een gezonde maaltijd voor wie die thuis niet krijgt.” En dan: „Niemand wordt uitgesloten op basis van postcode of achtergrond. De nieuwe Nederlandse school is van en voor iedereen. Vrij toegankelijk. Een tweede thuis voor ieder kind”, aldus Jetten.
Ook de liberalen laten zich niet onbetuigd. VVD-fractieleider Dijkhoff pleitte een klein halfjaar geleden in een discussiestuk van zijn partij ook voor mogelijke inperking van de onderwijsvrijheid. Dijkhoff schreef dat er ingegrepen moet worden als er salafistische scholen worden opgericht met een beroep op die vrijheid van onderwijs. „Als de vrijheid van onderwijs als ongewenst neveneffect heeft dat er scholen worden opgericht die dienstbaar zijn aan segregatie en het in stand houden van parallelle samenlevingen, moeten we dat stoppen.” In een interview met De Telegraaf voegde de liberaal eraan toe: „We moeten op zoek naar een oplossing en daarbij is geen taboe. We moeten de angst laten varen om bij artikel 23 in de buurt te komen.”
Vorige week lieten VVD en PvdA blijken dat ze stellig van plan zijn hun voornemens in de praktijk te brengen. Dat zeiden ze naar aanleiding van het bericht over een lesboek van islamitische scholen waarin staat dat meisjes en jongens elkaar niet mogen aankijken en dat Allah een afschuw heeft van homoseksualiteit.
Ook tijdens een debat over de wet ”Meer ruimte voor nieuwe scholen” poogden PvdA, SP en GroenLinks de acceptatieplicht via een amendement te regelen. Verder zouden scholen minder mogelijkheden moeten krijgen om alternatieven te formuleren voor kerndoelen die niet bij hun identiteit passen. Minister Slob wees erop dat het staatsrechtelijk niet juist is om deze voornemens bij deze wet te regelen. Daarvoor vinden in de komende maanden andere debatten plaats.
Onderwijsjuristen
Ondertussen is er ook tussen onderwijsjuristen discussie ontstaan over het al dan niet aanpassen van artikel 23. Tijdens de eerdergenoemde hoorzitting kwam onder anderen de Tilburgse emeritus hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjens aan het woord. In 2012 stond hij nog op het standpunt dat artikel 23 geen aanpassing behoefde. Volgens hem is er echter zeven jaar later „voldoende urgentie om naar een grondige herziening van het grondwetsartikel te streven.”
Zoontjens ziet twee redenen waarom herziening nodig is. De eerste is dat het duale bestel, waarin openbaar en bijzonder onderwijs een plek hebben, „op sterven na dood is.” Van oorsprong is het openbaar onderwijs een verantwoordelijkheid van de overheid; van de gemeenten. Maar sinds de jaren negentig van de vorige eeuw hebben gemeenten hun openbaar onderwijs vrijwel allemaal in stichtingen ondergebracht. En van actief toezicht komt weinig terecht.
Volgens Zoontjens heeft het bijzonder onderwijs „ook een ernstig legitimatieprobleem. Twee derde van de scholen is bijzonder, maar nog maar 12 procent van de Nederlanders is kerkgaand.” Ook scholen zelf houden hun levensbeschouwelijke achtergrond vaak stil. Volgens Zoontjens wist een deel van zijn studenten oprecht niet of de school die zij bezochten bijzonder was of openbaar. En welke richting de bijzondere school had, daarover werd „überhaupt niet meer gesproken.”
Al met al is er anno 2019 volgens Zoontjens „voldoende urgentie om naar een grondige herziening van het grondwetsartikel te streven.” Volgens hem is er behoefte aan „een nieuw arrangement.” En dat vindt de emeritus hoogleraar in het beginsel van burgerschap. „Het is een beginsel dat in het belang van het kind een verdere bemoeienis vanuit de samenleving met zijn opvoeding en vorming rechtvaardigt.” Maar dat moet wel gebeuren „op een zodanige wijze dat de mogelijkheden per school om er betekenis en context aan te geven, worden gerespecteerd.”
Tegengeluid
Een tegengeluid kwam tijdens de hoorzitting van de emeritus hoogleraar onderwijsrecht van de Vrije Universiteit, Miek Laemers. Zij stelde dat onderwijsvrijheid een groot goed is. Die vrijheid verdient het „om gekoesterd te worden.” Volgens haar is wijziging niet nodig en kunnen de netelige kwesties via een wet worden geregeld. Dat gebeurt nu ook al.
Onderwijsvrijheid biedt volgens Laemers vrijheid aan ouders „om voor onderwijs te kiezen dat aansluit bij hun eigen godsdienst of levensovertuiging. Deze eis wordt door internationale verdragen aan staten gesteld.” Afschaffing „betekent verschraling van een aanbod en beperking van keuzevrijheid.”
Afschaffing van de vrijheid lost de spanning tussen bevolkingsgroepen volgens Laemers niet op. „De Nederlandse samenleving is pluriform. Dat uit zich in de politiek en dus ook in het scholenbestand. Verder zal de betrokkenheid van schoolbestuurders, ouders en leerlingen bij een school die niet aansluit bij hun leefwereld verminderen. Hét argument dat aparte scholen integratie en sociale cohesie zouden belemmeren, is onvoldoende onderbouwd.”
Daar konden de dames en heren politici het mee doen. De Tweede Kamer gaat in de komende maanden diverse keren in debat over de reikwijdte van artikel 23. Er is discussiestof voldoende.