Graaf John II van Marnix: kasteelheer aan de Oude Schelde
Als kind logeerde John II van Marnix van Sint Aldegonde er in de zomermaanden, bij zijn opa en oma. Sinds een halve eeuw woont hij zelf in het reusachtige Kasteel Marnix de Sainte Aldegonde in Bornem. „Sommige mensen denken bij een graaf aan iemand die ’s ochtends met een glaasje champagne zijn gazet zit te lezen. Maar daar klopt niets van.”
In de tijd dat de Noormannen door de Lage Landen jagen, op zoek naar buit, verrijst aan de Schelde bij Bornem een ronde toren met wat bijgebouwen. Een zekere Lambrecht neemt er zijn intrek en probeert het achterland te beschermen tegen de gevreesde noordelingen. Het is 1007 als hij zich de eerste heer van Bornem mag noemen.
Op dezelfde plek staat nog altijd een kasteel, waar inmiddels de 54e heer van Bornem woont: graaf John II van Marnix van Sint Aldegonde. Het naburige stadje, gelegen tussen Antwerpen en Gent, is gegroeid tot zo’n 21.000 inwoners. Sinds de loop van de Schelde veranderde, nam de betekenis ervan af. Maar het kasteel bezorgt het nog altijd een zekere faam.
Het stadje mag niet erg groot zijn, het heeft wel een eigen ziekenhuis. Net voorbij dat gebouw begint een hobbelige, onverharde weg, die na een paar honderd meter versmalt. Direct aan het begin roept een wit bord met rode rand doorgaand verkeer een halt toe. Verderop krijgen onverdroten doorrijders nieuwe waarschuwingen: ”Privaat domein. Streng verboden toegang”. Dit is het privéterrein van de graaf.
Het pad leidt uiteindelijk naar een poortgebouw, waarachter Kasteel Marnix de Sainte Aldegonde oprijst. Het is een slot uit sprookjes: met gracht en verschillende torens, fraai gelegen aan wat nu de Oude Schelde heet. Honderdzeven kamers telt het. Rondom heerst diepe rust, enkel gevuld met geluiden uit de natuur. Het domein is een reservaat voor vogels, zoals snippen, vinken, uilen, buizerds, wielewalen, fazanten, eenden en rietzangers.
De kasteelheer is een telg uit het geslacht van Philips van Marnix van Sint Aldegonde, de vertrouweling van Willem van Oranje. Hij woont er sinds 1968, toen hij het overnam van zijn oom. Die woonde er maar zo’n vijf jaar, daarvoor was het lange tijd de pleisterplaats van Johns opa en oma. En zo gaat het in de familie terug tot 1773.
Nog langer geleden zwaaiden verschillende andere families de scepter over het domein: van Lambrecht I en het grafelijke huis van Vlaanderen in de middeleeuwen tot het Spaanse geslacht Pedro Coloma van de 16e eeuw tot de 18e eeuw.
Het kasteel is met de tijd mee veranderd. In de eerste eeuwen diende het vooral als verdedigingsbolwerk, maar het kreeg gaandeweg primair een woonfunctie. Zijn huidige gedaante kreeg het aan het eind van de 19e eeuw. Graaf Ferdinand van Marnix brak het toenmalige slot vrijwel geheel af en bouwde op de oude fundamenten een nieuw.
Pachtgelden
Zijn achterkleinzoon, John II van Marnix, bewoont nog maar een klein gedeelte van het immense gebouw, in de achterste vleugel. Een trappetje leidt naar de voordeur, die na een paar keer bellen openzwaait. De graaf blijkt nog onderweg vanuit Brussel naar huis, maar zijn persoonlijk secretaris, Luc Ribbens, ontvangt vast in de stijlvolle woonkamer. De keukendame zorgt voor thee, geserveerd met stukjes Turks fruit en chocolade.
Ribbens maakt van de gelegenheid gebruik om te vertellen dat de toekomst van het kasteel voor de nodige hoofdbrekens zorgt. De 80-jarige graaf heeft geen kinderen en de neven en nichten staan niet te springen om het beheer over het bouwwerk over te nemen. „Je moet weten dat notarieel is vastgelegd dat niets van de inboedel verkocht mag worden. De nieuwe eigenaar kan dus niet zomaar denken: ik verkoop die kroonluchter in de hal en ga van de opbrengst een paar weekjes naar Ibiza. De opdracht is tegengesteld: dat de collectie uitgebreid moet worden.”
Er klinkt gestommel in de gang, waarna de graaf zijn entree maakt met een joviaal: „Ah, daar hebben we de Nederlandse pers. Wat zou u graag willen weten?” Hij neemt plaats op de bank en begint met zijn mobiel een bevriende Brusselse emeritus hoogleraar te bellen. „Die kan u alles vertellen over Philips van Marnix en het Wilhelmus.” De hoogleraar blijkt niet bereikbaar, maar diens gegevens waren door zijn secretaris al op een briefje genoteerd. „Hij is van mening dat Philips van Marnix de auteur van het Wilhelmus is”, zegt de graaf, terwijl hij een nieuwe, vergeefse, poging waagt de emeritus aan de lijn te krijgen.
„Goed, wat wilde u nog weten?” Op de vraag of het wonen in zo’n kasteel vooral een lust of vooral een last is, klinkt direct een ontnuchterend antwoord. „Een last”, zegt de graaf resoluut. Er volgt een klaagzang over de rol van de verschillende overheden, die het beheer er met steeds weer nieuwe wetten en reglementen niet makkelijker op maken.
Die regels raken vooral het beheer van het omvangrijke landgoed rond het kasteel. Erop liggen bos- en landbouwgronden, maar ook bijvoorbeeld de Oude Schelde. Uit de exploitatie ervan haalt de graaf een groot deel van zijn inkomsten: zo krijgt hij pachtgelden voor akkers en weilanden, jacht- en visvergunningen. Langs de oevers van de Oude Schelde staan een paar honderd kleine chalets die vissers kunnen huren. Daarnaast levert de kap van bomen geld op.
„De graaf moet dat allemaal beheren”, zegt secretaris Ribbens. „Sommige mensen hebben bij een graaf het beeld van een man die ’s ochtends met een glaasje champagne zijn gazet zit te lezen. Maar dat klopt niet. De graaf is een drukbezet zakenman.”
Repos ailleurs
En dan is er nog het beheer van het kasteel. „Dat is nooit klaar”, benadrukt Ribbens. „Als de schilder eenmaal rond is, kan hij weer opnieuw beginnen. Maar het is perfect onderhouden hè. De graaf leeft voor zijn kasteel. Als we buiten lopen, dan wijst hij bijvoorbeeld naar een dakkapelletje: „Moet dat ook niet eens gebeuren?” Zo gaat het altijd.”
Of de graaf weleens wakker ligt over de toekomst van het kasteel? „Het is nog niet duidelijk wie het stokje overneemt. Ik zal het voorlopig doen”, zegt hij afhoudend. Zoals vaak in het gesprek vult Ribbens aan. „Het is weleens een zorg. Voor ons geldt de lijfspreuk van de familie: ”Repos ailleurs”, de rust is elders.” Hij interpreteert het als: „Eerst werken, dan pas een beetje rust. Maar ja, wie wil dat nog?”
Hij wijst op de graaf. „Hij is 80 jaar, maar denkt niet: laat ik eens lekker aan de Côte d’Azur gaan zitten. Hij is de dragende kracht van het kasteel.”
„De jeugd wil dat allemaal niet hè”, verzucht die. „Die heeft geen goesting om hier te wonen.” Ribbens: „De nieuwe generatie wil een mooie baan bij een bank en dan in het weekend met het gezin eropuit. De graaf is echter altijd druk met zijn kasteel.”
De graaf: „Het is belangrijk met iedereen contact te hebben: de boswachter, het personeel.” Ribbens: „Het is zijn levenswerk. Dat moet doorgaan.” De graaf: „Nu zijn er weer veel zieke bomen, zoals de buxus.” Hij wijst naar boven. „Dat komt onder meer door de vliegtuigen. De vervuiling.”
Toerisme
De graaf begint over plannen van de Vlaamse autoriteiten om het toerisme een flinke slinger te geven. Dat zou de toekomst van het kasteel mede veilig kunnen stellen. „Ze hebben een route bedacht tussen Antwerpen en Gent, die langs drie kastelen voert.”
Om die bezoekersstromen te ontvangen, zijn er de nodige aanpassingen nodig op het Bornemse kasteel. Er zouden bijvoorbeeld meer parkeerplaatsen moeten komen en een ontvangstcentrum. De graaf: „Zoals bij Engelse kastelen. Kent ge die?” Maar ook dit project levert weer veel overleg met allerlei overheden op.
Sinds een aantal jaren opent het kasteel al regelmatig de deuren voor bezoekers. Uitgezonderd een aantal zondagmiddagen in augustus en september gaat dat altijd op afspraak. „We hebben vaak groepen te gast”, zegt Ribbens. „Morgen komen er Italiaanse kasteelheren.” Het programma is in grote lijnen meestal hetzelfde: de graaf ontvangt de groep kort en een gids leidt die vervolgens rond, of andersom.
Ribbens: „Het genereert inkomsten voor het onderhoud van het kasteel.” De graaf: „Maar een vergunning voor horeca krijgen we niet.” Ribbens: „Onze bezoekers moeten in het dorp wat gaan drinken. Dat is het idee.”
De graaf pakt zijn telefoon om zijn boswachter te bellen. „Hebt ge de buxus al bespoten?” klinkt het. „Kom”, zegt hij dan, kennelijk gerustgesteld. „Laten we een rondje in het kasteel maken.”
De graaf gaat voorop, de gang door, naar het museale gedeelte van het kasteel. Eén lange gang is ingericht als tentoonstellingsruimte over Philips van Marnix van Sint Aldegonde.
In een kast zijn boeken van zijn hand te zien, waaronder het befaamde ”De Biëncorf der H. Roomsche Kerke”, een satirisch pamflet tegen misstanden in de toenmalige Rooms-Katholieke Kerk. Er hangen verder schilderijen met belangrijke episodes uit het leven van Marnix en er zijn onder meer kopieën van brieven van hem te bewonderen.
Er hangt ook een foto waarop de graaf te zien is met, toen nog, prins Willem-Alexander. De plaat is geschoten tijdens een herdenking van Philips van Marnix in 1998, 400 jaar na zijn dood, in de Sint-Jacobskerk van Vlissingen. „Hier is uw koning”, wijst de graaf. „Ja, dat was een mooie dag.”
De ‘gewone’ kamers in het kasteel vormen een museum op zich. Ze zijn volgestouwd met kunstwerken: schilderijen, kostbare meubelen en beeldhouwwerk. Verschillende ervan maken de oude band tussen de Marnixen en de Oranjes duidelijk. In de hal van het voorhuis hangt bijvoorbeeld een enorm schilderij met portretten van zeven leden van het huis van Oranje-Nassau, met in het midden Willem van Oranje. Het is van de hand van de Nederlandse schilder Jan Anthonisz van Ravensteyn. Ook in de eetkamer hangt een groot portret van Willem de Zwijger, van dezelfde schilder.
Op de eerste etage bevindt zich onder meer de rode bibliotheek, zo genoemd om de rode kasten die de wanden beslaan. Ze bergen honderden oude boeken die in de loop der eeuwen door de familie zijn verzameld. In de naastgelegen beige bibliotheek is de trots van de huidige graaf te zien: zijn verzameling van tientallen gravures van de hand van Pieter Bruegel de Oude. „Mooi hè”, zegt hij. „Musea vragen geregeld of ze er een paar mogen lenen.”
Een van de meest geliefde plekken van de graaf is de zogenoemde damessalon, waar de dames zich vroeger na het diner terugtrokken. Op de schouw staat tussen twee goudkleurige kandelaars een staande klok in Lodewijk XVI-stijl. „Daar ben ik bijzonder aan gehecht”, zegt de graaf, terwijl hij in een stoel neerzijgt. Hij wijst ook op het plafond, dat hij in 2007 heeft laten versieren met ornamenten uit onder meer de jacht.
„De gravin is vertrokken”, zegt hij daar ineens. Ribbens: „Het gras was groener bij de buren.” Sinds een aantal jaar woont de graaf zodoende alleen op het kasteel.
Het is even stil. „Ik zal je de eetkamer laten zien”, zegt hij dan. De imposante kamer heeft de graaf recent oranje laten verven. „Mooi hè?” vraagt hij weer.
Protestanten
John II van Marnix is opgegroeid op een kasteel in Overijse, bij Brussel, maar hij kwam als kind al vaak in Bornem. In de zomermaanden logeerde hij in de regel bij zijn grootouders. Die verbleven zelf overigens ook alleen in de lente- en zomerperiode op het kasteel in Bornem, in de winter waren ze in hun huis in Brussel te vinden. Op het kasteel was het dan veel te koud.
Ribbens: „De graaf viste en fietste hier veel in de zomermaanden.” Die knikt langzaam, hij lijkt er zelf weinig herinneringen meer aan te hebben.
Of hij vroeger, thuis, veel over zijn voorgeslacht en mannen als Philips van Marnix van Sint Aldegonde hoorde? „Niet zo veel”, zegt hij. „Dat is meer iets van de laatste tijd. Nu zoeken we alles op.”
Een directe nazaat van Philips is hij overigens niet. „Mijn tak van de familie is altijd in België en katholiek gebleven. Philips werd in Genève calvinist en vertrok later naar het noorden”, zegt hij. „Protestanten, ik denk niet dat er daar in België nog veel van zijn.”
De graaf zegt van tijd tot tijd in het dorp naar de rooms-katholieke kerk te gaan. „Maar van onder de vijftig zit daar niemand. Is dat in Nederland anders?” Hij hoort het antwoord geboeid aan. „Interessant hè?” zegt hij tegen Ribbens.
De band tussen het dorp Bornem en het kasteel is nauw. Ribbens: „De graaf maakt soms met zijn koets een rondje door het dorp. „„Hé, daar gaat de graaf”, zeggen de mensen dan.” Verenigingen en instanties vragen hem geregeld prijzen of bekers uit te reiken, zoals de vissersprijzen.
Koetsen
Het loopt tegen het einde van de middag als de dame die de vispachten beheert het kasteel binnenloopt. „Kom er even bij”, roept de graaf haar toe. Ze heeft de controle over de 390 chalets voor vissers langs de Oude Schelde. „De vissers komen soms van ver, zelfs uit Nederland”, maakt ze duidelijk. In de zijarm van de Schelde valt onder meer te vissen op karper en paling. De graaf moet ervoor zorgen dat de visstand op peil blijft. Probleem is dat ook de beschermde aalscholver de vis graag lust.
„Kom”, zegt de graaf. „U moet de koetsen nog zien.” Luc Ribbens rijdt de auto voor en zet koers naar de bijgebouwen rond de ingangspoort. In verschillende zalen staan veertig rijtuigen en bijbehorend paardentuig uitgestald. De koetsen komen uit heel Europa en Amerika. Ze geven een indruk van het vroegere leven op het kasteel. Er is bijvoorbeeld een postkoets bij die de gasten ophaalde van het treinstation in Bornem.
„Als u het me vergunt: ze zijn nog mooier dan die van Paleis Het Loo in Apeldoorn”, zegt de graaf, terwijl hij op een blinkend exemplaar wijst. „Mooi hè.”
John II van Marnix John II van Marnix van Sint Aldegone is in 1939 geboren, als zoon van graaf Jacques van Marnix van Sint Aldegonde en burggravin Louise de Jonge d’Ardoye. Zijn ouders woonden op een kasteel in Overijse, bij Brussel. John II huwde in 2005 met gravin Amélie d’Arschot Schoonhoven, maar die verliet het kasteel in 2012. De graaf heeft geen kinderen.