Hij was, in 1984, de eerste vertegenwoordiger van de kleine christelijke partijen in het Europees Parlement (EP) en moest zijn werkzaamheden aldaar van de grond af opbouwen. Leen van der Waal (90), terugblikkend én vooruit kijkend: „Laten wij de gedachte aan de eeuwigheid en dat wij pelgrims zijn op weg naar God, vasthouden.”
Voorzichtig manoeuvreert hij het dienblad met koffiekopjes vanuit de keuken van zijn Ridderkerkse eensgezinswoning naar de huiskamer. Vorig jaar bereikte hij de leeftijd van 90 jaar. „Ja”, licht hij toe, „ik sta wat wankel op mijn benen. Maar ik ben al lang blij dat ik, na een heupoperatie, weer redelijk uit de voeten kan. Met de fiets en de auto kom ik nog op veel plaatsen. Dat stemt, gezien mijn leeftijd, tot grote dankbaarheid.”
Komt de ouderdom met lichamelijke gebreken –eind vorig jaar moest hij vanwege hartritmestoornissen kort in het ziekenhuis worden opgenomen–, mentaal is de oud-Europarlementariër nog scherp. Van het nieuws ontgaat hem weinig. En dat hij bedachtzaam formuleert, heeft niets met zijn leeftijd te maken; zo kenden we hem altijd al.
Een grote verandering in zijn leven vond ruim een jaar geleden plaats, toen zijn vrouw op 86-jarige leeftijd overleed. „Dat is een enorm gemis. Ik ervaar dat zelfs in toenemende mate.”
In zekere zin ging het afscheid nemen geleidelijk. Nadat zijn echtgenote vier jaar geleden thuis ten val kwam, en als gevolg van de daarop volgende operatie een herseninfarct kreeg, heeft hij haar drie jaar lang, in verpleeghuis Salem, dagelijks bezocht. „Het was tien minuten fietsen, dus dat was voor mij erg gunstig. In Salem zette het proces van dementie, dat al eerder waarneembaar was, verder door.”
Mensen zeiden nadat ze was gestorven: „Maar je wás haar toch al grotendeels kwijt?” Van der Waal begrijpt wat ze bedoelden. „Toch zeg ik: ik had haar nog en was haar pas echt kwijt toen ze was overleden. Dat besefte ik na de begrafenis. Tot dan toe hadden we ondanks alles nog veel aan elkaar: een blik, een kleine reactie. En ik vond het een voorrecht dat ik haar elke dag in haar eigen kamer kon helpen met de warme maaltijd en met haar kon zingen, bidden en Bijbellezen.”
Wie oud wordt, heeft vaak een begrafenis, weet de oud-politicus. „Vrienden, familieleden. Ik ben de jongste uit een gezin met acht kinderen. Alleen de zus direct boven mij, leeft nog. Zij is 92.”
Hoe zou u uw ouderlijk gezin typeren?
„Mijn vader had een loonwerkersbedrijf aan de Lagendijk, in Ridderkerk. Hij is jarenlang raadslid geweest voor de SGP. Wat het geestelijk klimaat betreft, kom ik uit een door het piëtisme gestempeld milieu. Woorden als bekering en wedergeboorte waren daar geen lege begrippen. Die lijn zat er het sterkst in aan de kant van mijn moeder. Opa Den Hoed is vele jaren oefenaar geweest. Het conventikel waarin hij voorging, kwam bijeen op de boerderij van mijn vader en zijn ouders.
Overigens kende dat bevindelijke gedachtegoed wel verscheidenheid. Thuis stonden werken van Hellenbroek en Smytegelt, maar ook van Kohlbrugge en de Erskines.
Rond 1907 is dat conventikel, na het overlijden van opa, opgeheven. Veel deelnemers sloten zich aan bij de gereformeerde gemeente ter plaatse. Mijn ouders gingen toen naar de Hervormde Kerk, waartoe mijn vader van huisuit behoorde. Later zijn ze met de Gereformeerde Gemeenten gaan meeleven, daarin gevolgd door enkele kinderen.”
Zelf bent u altijd hervormd gebleven...
„Gebléven, ja. Want hoewel mijn ouders sympathiseerden met de afgescheidenen, hebben zij al hun kinderen in de Hervormde Kerk laten dopen.
Verder is voor mij persoonlijk, theologisch en qua kerkelijke keuze, ds. W. L. Tukker van groot belang geweest. Hij wees me, toen ik in Delft werktuigbouwkunde studeerde en via het studentenpastoraat met hem in contact kwam, op het belang van de kerk als instituut, met haar ambten en sacramenten. Dat de kerk niet iets is wat wij mensen tot stand brengen, maar dat zij door God bijeengeroepen is, en dat wij daar onze plaats mogen innemen, ook al heeft die kerk gebreken.”
Ds. Tukker heeft u gevormd?
„In hoge mate. Soms logeerde ik in het weekend bij hem, wat ik makkelijk kon doen omdat ik lang vrijgezel ben gebleven. Bij Tukker proefde ik diepe verbondenheid met het gedachtegoed van Reformatie en Nadere Reformatie en een persoonlijke doorleving van de leer van de kerk, maar tegelijkertijd ook een dienend staan in de breedte van die kerk. „Ik ben iemand”, zei hij weleens, „van het ruime Evangelie van de smalle weg.” Wat hij preekte, maakte hij in zijn levensgang waar. Dat maakte indruk op mij.”
Zijn er meer personen die u vormden?
„In politiek opzicht is dat vooral ds. H. G. Abma geweest. Kijk, op de studentenvereniging CSFR, waarvan ik tot de eerste generatie leden behoor, waren we veel bezig met onze roeping in samenleving en politiek. De meesten van ons kwamen uit een SGP-nest, maar we hadden met die partij wel een spanningsvolle relatie.
De oude voormannen van de SGP konden krachtig spreken vanuit het Woord van God en artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, maar wat mijn medestudenten en ik bij hen misten, waren serieuze pogingen om andersdenkenden in te winnen voor de SGP-boodschap. Was ‘onze’ partij wel voldoende bewogen met de wereld om haar heen, vroegen we ons af. Het lezen van Calvijns Institutie en de werken van de theoloog Van Ruler hadden onze horizon verruimd.
Op dat punt hebben ik en diverse van mijn generatiegenoten, en ook studenten die na mij op de CSFR kwamen, zoals mijn vriend Jan van der Graaf, veel gehad aan ds. Abma. Zoals hij in zijn publicaties en redevoeringen het SGP-gedachtegoed verwoordde, daar werden wij door gegrepen. Of neem zijn ”Tien woorden ethiek”, dat vind ik nog altijd een boek met een gouden randje.”
Vanzelfsprekend was die keuze voor de SGP dus bepaald niet.
„Ik sprak in die tijd veel met Gé van Leijenhorst, die ook uit SGP-kring kwam. Hij was, meer nog dan ik, gegrepen door Van Ruler. En als ik dan bij hem logeerde, sprak hij me wel aan op dat geslotene van de SGP. Om die reden koos híj voor de CHU, een partij met eveneens gereformeerd-confessionele wortels, maar veel opener naar de samenleving. En ik moet zeggen: voor mij was dat ook weleens een dilemma.
Datzelfde speelde op het terrein van het onderwijs. Gé benadrukte dat het stichten van reformatorische scholen tot bloedverlies leidde voor christelijke scholen. En dat wás natuurlijk ook zo.
Toch viel voor mij het dubbeltje naar de andere kant, zowel in de politiek als in het onderwijsveld. Dus toen ds. A. Vergunst mij en anderen op zeker moment benaderde in zijn streven naar een reformatorische school voor voortgezet onderwijs in Rotterdam, wat later de Guido de Brès werd, heb ik me daar van harte voor willen geven. Terugblikkend zeg ik: onze jongeren hebben op deze school, waar sinds dit jaar ook mijn oudste kleindochter op zit, levensbeschouwelijk véél meegekregen.”
CSFR-vriendschappen gingen bij u een levenlang mee. Ooit zei u daarover in een interview: Helaas zijn we levensbeschouwelijk niet meer zo homogeen als vroeger.
„Vriendschappen die in die tijd zijn gegroeid, zijn voor mij heel waardevol. We houden nog altijd contact en leven bij hoogte- en dieptepunten met elkaar mee.
Sinds een jaar of vijftien is er ook een groepje uit de eerste CSFR-jaren dat elkaar jaarlijks ontmoet. Dan doen we iets cultureels en eten we met elkaar. Sommigen uit deze groep zijn van het gereformeerde gedachtegoed inderdaad wat af gegroeid. Maar doordat we ooit met elkaar begonnen zijn, hebben we een sterke vertrouwensband gekregen en kunnen we elkaar aanvaarden in onze verscheidenheid.”
Bekendheid kreeg u vooral als Europarlementariër, in de jaren 1984 tot 1997. Waaruit haalde u in dat werk voldoening?
„Uit de mogelijkheid om in het Europees Parlement het gedachtegoed van de combinatie SGP-GPV-RPF in te brengen en Europa aan te spreken op het behoud van de christelijke wortels van haar cultuur. Een missie die de SGP/CU- afvaardiging een blijvende, unieke actualiteit geeft.
Het andere aangelegen punt was voor ons de gewenste structuur van Europa. Aan debatten daarover nam ik altijd deel. Toegegeven, wat ik daarin bereikt heb, past op de achterkant van een postzegel. Want wat wij bepleitten: Europa als een samenwerkingsverband van nationale staten, raakte steeds verder uit zicht. De ontwikkelingen gingen precies de andere kant op.
Nee, groot wild heb ik in dit opzicht nooit geschoten. Wel vind ik het opmerkelijk dat de ideeën over de structuur van de EU die wij toen formuleerden, inmiddels steeds meer erkenning hebben gevonden. Ik ben ervan overtuigd dat als Europa meer de formule had gekregen zoals óns die voor ogen stond, er geen Brexit was gekomen.
Waar ik ten slotte beslist plezier aan heb beleefd, zijn mijn inspanningen voor de binnenvaart. Dat was in de EU een braakliggend terrein. Niemand had er veel interesse in; andere EP-leden lieten dit graag aan mij over. Zodoende heb ik deze bedrijfstak, die voor de Nederlandse economie van grote betekenis was, samen met mijn medewerkers in het parlement echt op de kaart weten te zetten.
Om al dit soort redenen moeten wij er dus beslist wel zijn.”
In de jaren dat u in Brussel en Straatsburg zat, was de samenwerking tussen SGP en –toen nog– GPV en RPF nauwer dan nu. U hechtte sterk aan dat samen optrekken?
„Ja. We stonden, als het om thema’s in de Europese politiek ging, dicht genoeg bij elkaar om als één geheel op te treden. Dat ging in mijn tijd best ver. Zo was er één team van beleidsmedewerkers, bestaande uit mensen van SGP, GPV en RPF. In de bijna drie jaar dat ik samen met GPV’er Hans Blokland in het EP zat, werkten deze medewerkers voor ons beiden. Een speech van Blokland kon bijvoorbeeld voorbereid zijn door een SGP-medewerker en andersom.
Bovendien hielden we in ons kantoor in Rotterdam als het even kon op maandagmorgen een gezamenlijke weekopening. Dat vond ik heel waardevol en bovendien goed voor de teambuilding. Dat de CU- en SGP-Europarlementariërs nu gescheiden teams van medewerkers hebben en geen gezamenlijke werkplek meer, lijkt mij –al zullen er wel goede redenen voor zijn– geen vooruitgang. Overigens alle lof voor hun prestaties op velerlei terrein, in het bijzonder op het gebied van godsdienstvrijheid en Israël.”
Je zou nog een stap verder kunnen gaan en zeggen: ChristenUnie en SGP behoren eigenlijk één partij te zijn.
„Zolang wij de zaak van de christelijke politiek in zijn totaliteit geen schade berokkenen, kunnen we in alle nuchterheid beter wegblijven bij een geforceerde fusie. We hebben allemaal onze eigen cultuur en geschiedenis, hè? De SGP zelfs één van honderd jaar. Van onze wortels kunnen we ons niet losmaken, en dat hoeft ook niet. Met goede samenwerking houden we elkaar scherp.
Iets vergelijkbaars zie je Europabreed. De EU probeert over al die lidstaten wel een deken van uniformiteit te leggen, van een soort liberaal-humanistisch denken, maar dat stuit in de praktijk toch af op de geschiedenis. Hongarije, Polen, maar ook Engeland; ze zijn, terecht, gehecht aan hun eigen historie.”
De SGP hecht aan haar eigen geschiedenis, maar is, vooral in de laatste tien jaar, wel flink veranderd. Hoe waardeert u dat?
„De partij is een stuk opener geworden naar de buitenwereld. Dat vind ik positief. Ik heb veel waardering, soms ronduit bewondering, voor hoe de Tweede Kamerfractie het de laatste jaren doet.
Wel denk ik dat wij er met elkaar voor moeten waken dat wij het pelgrimskarakter dat onze aanwezigheid in deze wereld behoort te kenmerken, vasthouden. Het is een geweldige verleiding om je te veel aan te passen aan je omgeving en je standpunten aanvaardbaar te willen maken voor een breed publiek.
Die verleiding heb ik in het EP ook gevoeld. Als je eens een complimentje kreeg van een belangrijk politicus of een grote fractie, dacht je al snel: mooi, die kan ik in mijn zak steken.”
Is dat verkeerd?
„Op zich niet, het is een spanningsveld. Enerzijds zetten we ons in voor de doorwerking van Gods geboden in de samenleving. Tegelijk doen we dit in het besef dat God de geschiedenis leidt naar de komst van Zijn koninkrijk. Dat geeft aan onze prestaties iets betrekkelijks. Het gaat uiteindelijk niet om wat wij tot stand brengen.”
Geldt dat alleen de politiek?
„Het geldt niet minder ieder persoonlijk. Het Nieuwe Testament is sterk gericht op de toekomst. We vinden dat ook bij de Reformatie, de Nadere Reformatie en bij de vorige generaties. In onze tijd is er, ook onder christenen, een sterke gerichtheid op de wereld. Dat zal samenhangen met de welvaart. Lloyd Jones had gelijk toen hij een keer zei: „De welvaart werkt op ons christenen verdovend.”
Naar mijn waarneming worden daardoor ook bepaalde fundamentele waarheidsvragen in toenemende mate gerelativeerd. De gedachte aan de eeuwigheid en dat wij pelgrims zijn, onderweg naar God, Die aan het einde van de geschiedenis staat, verdwijnt daardoor naar de achtergrond.
Ons leven zal gestempeld moeten zijn door die ene Naam die onder de hemel gegeven is, waardoor wij moeten zalig worden. En door de enige troost in leven en sterven, zoals verwoord in Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus. Dat geeft aan de dingen het juiste gewicht en moet de keuzes die we in het leven maken, bepalen.”
Leen van der Waal
Leen van der Waal (1928) is vooral bekend als Europarlementariër voor SGP, GPV en RPF in de jaren 1984-1997. Daarvoor werkte hij bij Esso, na een studie aan de TU Delft. Van der Waal, weduwnaar, is geboren en getogen in Ridderkerk. Hij heeft één zoon, een schoondochter en drie kleindochters. Hij bekleedde in zijn arbeidzame leven tal van nevenfuncties, zoals hoofdbestuurslid van de Gereformeerde Bond en lid van het bestuur van de reformatorische scholengemeenschap Guido de Brès en het Ikaziaziekenhuis in Rotterdam.