„Ik zie altijd de ogen van dat meisje voor me”
Vrijdag is het 75 jaar geleden dat Amerikanen Nijmegen bombardeerden. Het kostte zo’n 800 burgers het leven. Lange tijd werd gedacht dat de aanval een vergissing was.
„Meneer Janssen, ik krijg steeds oorlogsboeken toegestuurd. Als je het bombardement op Nijmegen hebt meegemaakt, wil je nooit meer iets over de oorlog lezen”, zei een hoogbejaarde, blinde mevrouw tegen hem door de telefoon.
Bart Janssen was jarenlang voorlichter van blindenbibliotheek Le Sage ten Broek in Nijmegen. Hij zocht de belster op en hoorde haar verhaal aan. Ze was niet de enige. Onder meer voor zijn boek ”De pijn die blijft” uit 2005 sprak Janssen met ruim 450 ooggetuigen over het bombardement.
In februari 1944 verleende de vrouw als verpleegster van het Wit-Gele Kruis hulp in de brandende binnenstad van Nijmegen. Ze zag hoe een jonge vrouw, net twintig jaar geworden, in een brandende, ingestorte winkel gedeeltelijk bedolven lag onder zware balken. „Haar vader probeerde met een Duitse soldaat met uiterste krachtsinspanning de balken van hun plaats te krijgen, maar dat lukte niet. Het vuur rukte op en het meisje dreigde voor hun ogen levend te verbranden. Het vuur vrat al aan haar voeten, ze schreeuwde het uit. De Duitse soldaat zag in dat zij onmogelijk gered kon worden en vroeg haar vader of hij haar met een kogel uit haar lijden mocht verlossen. In zijn wanhoop stemde de vader toe”, aldus Janssen. „De Duitser verontschuldigde zich eerst nog naar het gillende meisje met de woorden „Gnädige Frau, ich bitte um Entschuldigung.” Toen schoot hij haar door het hoofd. Die verpleegster vertelde me: „Als ik droom, zie ik altijd de ogen van dat meisje voor me op het moment dat het pistool op haar werd gericht.” Voor de vrouw was het een levenslang trauma.”
Veel gesprekken verliepen geëmotioneerd. „De eerste man die ik sprak, verloor zijn vader, zijn moeder, een broer en een zus. Hij had een dikke bril op, die drukte op zijn wangen. Onder het vertellen kwamen de tranen. Ze vormden een bedje achter de glazen. De man had nog even bij zijn ouders aan willen gaan. Omdat het al twaalf uur geweest was, fietste hij door om op tijd thuis te zijn. Zijn vrouw zou om kwart over een met de tram naar het Canisiusziekenhuis gaan om haar zieke zwager te bezoeken en dan moest hij thuis zijn voor de kinderen. Juist toen zijn vrouw wilde vertrekken, sloeg de kleinste, die nog in de kinderstoel zat, in een onverwachte beweging met haar handje op het bord eten. Ze kwam helemaal onder te zitten. Zijn vrouw deed de jas weer uit om haar te verschonen. Daardoor miste zij de tram, die even later door splinterbommen doorzeefd werd.”
Aangrijpend was ook het relaas van een Nijmeegse die met haar zus Elsje op het moment van het bombardement op school was. Zij was toen 5 jaar. „In mijn herinnering moesten we bij het eerste luchtalarm de klas uit. Bij de glazen tochtdeur vielen we op de grond. Daarna herinner ik mij alleen het bombardement. Het was een vreselijke herrie. Alles en iedereen viel in een gat en overal zag ik glas, kalk en puinresten. Ik dacht dat ik Elsje stevig vast had, maar omdat ik door iemand naar buiten werd getrokken, moest ik haar loslaten.” Elsje kwam onder een brandende muur terecht. Ze overleefde het niet.