Dankdag roept op tot buigen onder God
Het is een standaardonderdeel van managementcursussen: omgaan met complimenten. Je hoort de ander te bedanken voor zijn schouderklopjes. Hoe zinvol is dat nog in de huidige aandachtseconomie? Omhooggestoken duimpjes en likes bepalen je waarde en het geven van complimenten is verworden tot een vorm van ruilhandel. Dan wordt het steeds moeilijker om een compliment te vinden waar echt waardering uit spreekt.
Nog lastiger is het om goed om te gaan met kritiek. Negatieve feedback, zoals dat heet, is veel nuttiger dan halfgemeende beleefdheden. Zelfs ongefundeerde kritiek is leerzaam, al was het maar om te ontdekken dat de ontvanger de boodschap niet goed begrepen heeft. Ook zo’n signaal verdient een dankbare ontvangst. Toch gebeurt vaak het tegenovergestelde: de ontvanger wuift de kritiek weg, haalt z’n schouders erover op, kruipt in de slachtofferrol of schiet in de verdediging.
Deze houdingen zeggen iets over het karakter van een mens die het moeilijk vindt om gecorrigeerd te worden. Daardoor sluit hij zich af voor de boodschap die in de kritiek verpakt zit. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon. Toen Adam en Eva gegeten hadden van de verboden boom verstopten ze zich, ontweken ze de vraag van God en zochten zij de schuld bij een ander. Diezelfde houding is in de Bijbel vaak terug te vinden bij mensen of volkeren die zich niet aan God wilden onderwerpen.
Op de dankdag voor gewas en arbeid past de vraag met welke houding christenen terugblikken op het voorbije jaar. Want of ze het uitzonderlijk warme jaar en de droge zomer en herfst wel of geen oordeel noemen, opmerkelijk waren die zeker. Velen zullen ook ‘droogtes’ herkennen in het kerkelijk leven of de persoonlijke omstandigheden. Dat roept de vraag op of de mens in 2018 anders reageert op zulke signalen dan de eerste voorouders in het paradijs.
De profeet Jesaja moest een volk bestraffen dat hem wel hoorde maar niet begreep, wel zag maar niet opmerkte. In plaats dat ze bogen onder Gods straffende hand en zich verootmoedigden voor hun trotsheid en hoogmoed, waren ze verblind en verhard geraakt. Het is bekend waar dat oordeel van ongevoeligheid uiteindelijk toe leidde.
Jesaja raadde een heel andere houding aan, die van onderwerping en instemming met Gods weg, ook in het kromme van het levenslot: „Ik dank U, Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt.” Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog schreef Abraham Kuyper: „Had God ons laten begaan en geworden, zoo waren we verloren geweest. Nu Hij ons sloeg en slaat, betoont Hij ons een verbeurde genade, om ons van ’t verderf te redden. En daarom, ge moogt zeer zeker bidden om afwending van Gods toorn, maar niet dan na eerst voor dien toorn uw God gedankt te hebben. Juist daarin dat Hij toornig over ons werd, sprak Zijn zegenende ontferming.”