Hoe modern Afrika armpje drukt met de familie
Families zijn in Afrika vanouds groot en sterk op elkaar betrokken. Maar de aloude patronen vertonen scheuren. Het heeft volgens Mfaniseni Sihlongonyane uit Zuid-Afrika alles te maken met de komst van het kapitalisme.
„De familieband is als een boom. Hij kan buigen, maar niet breken”, luidt een Afrikaans gezegde. Het zegt iets over de sterke positie die families in Afrika vanouds hebben. Broers, zussen, vaders, moeders, maar ook neven, nichten, opa’s en oma’s zijn met elkaar verbonden en verantwoordelijk voor elkaars welzijn. „Een saamhorige familie eet van hetzelfde bord”, plachten de Baganda in Uganda te zeggen.
Het is een romantisch beeld van een familie; de praktijk is weerbarstiger. Een min of meer succesvol familielid wordt bijvoorbeeld geacht bij te dragen aan het schoolgeld, medische zorg, kleding, huisvesting en soms zelfs zakgeld van de familieleden. Het gevolg kan zijn dat deze ‘suikeroom’ nooit echt kan doorgroeien en de familieleden niet gestimuleerd worden zelf hun broek op te houden. „De verwanten zijn bovendien zelden dankbaar”, noteerde de Keniaanse oud-diplomaat John O. Kakonge in een opiniestuk op internetplatform Pambazuka News met enige wrevel.
Voor economische groei zijn de sterke, breed uitwaaierende familiebanden dus niet per se bevorderlijk. Het komt dan ook voor dat rijke familieleden besluiten niet langer bij te dragen aan het welzijn van hun vele verwanten. Kakonge spreekt van het „brede familiesyndroom.”
Met name de jongere generatie zet zich soms af tegen de aloude sociale structuren. Kerken kunnen daarbij opmerkelijk genoeg een faciliterende rol spelen. De Utrechtse onderzoeker Birgit Meyer noemde de Afrikaanse pinksterkerken in dit verband „een project van de moderniteit.” „De boodschap (...) is individualistisch en weekt de leden los uit familiaire banden”, stelde ze in 2014 in deze krant.
De Zuid-Afrikaanse wetenschapper Mfaniseni Sihlongonyane ziet daarin ook de invloed van het westerse kapitalisme. Kolonisatoren en ontwikkelingsorganisaties brachten mét hun economische programma’s volgens hem andere familiewaarden mee. Waar de Afrikaanse familie geënt is op gemeenschappelijke en spirituele waarden, is het westerse familiemodel materialistisch en seculier van insteek.
Ooit lagen de familiemodellen in het Westen en Afrika volgens de Zuid-Afrikaan dichter bij elkaar, maar sinds de industrialisatie is de westerse familievorm veranderd. Hij signaleert hoe families minder tijd met elkaar gingen doorbrengen: de man ging voltijds buitenshuis werken („gestolen door de industrie”), later volgde ook de vrouw. De kinderen moesten bovendien verplicht naar school. Individualisme werd belangrijker en ging hand in hand met materialisme, aldus Sihlongonyane.
Met de introductie van het kapitalistische systeem in Afrika gingen volgens hem als vanzelf ook aloude sociale structuren barsten vertonen. In zijn paper ”The Invisible Hand of the Family” betoogt hij dat de tweederangspositie van de derde wereld niet zozeer te maken heeft met de „economische tirannie van de eerste wereld”, maar veel meer met het opdringen van waardepatronen rond families.
Hij pleit daartegenover voor een herwaardering van de Afrikaanse familiewaarden. „Herstel van onze waarden zal een besef van broederschap, humaniteit en welvaart brengen die de Afrikaan hard nodig heeft”, denkt hij.
Die welvaart mag voor veel Afrikanen overigens best royaal zijn. De bovenlaag toont de rijkdommen bovendien graag in dure auto’s, kleding en huizen. Het laat de interne spanning zien tussen aloude waardenpatronen en materiële welvaart.