Dierenpartij kriebelt wel, maar bijt niet
Van koe naar mens – dat is kortweg de evolutie van de Partij voor de Dieren (PvdD). Het gaat de partij al lang niet meer alleen om runderen, varkens of kippen. Maar ook om vrouwen, vluchtelingen en veiligheid. En die ontwikkeling legt de PvdD bepaald geen windeieren.
„Wij willen niets liever dan overbodig worden”, zei PvdD-leider Thieme bij het tienjarig jubileum van haar partij in 2012. Sindsdien is de partij juist flink gegroeid: ze heeft meer leden, meer kiezers én meer politici dan ooit. Ook heeft ze haar profiel verbreed.
Die ontwikkeling staat haaks op wat de Leidse rechtsfilosoof dr. A. A. M. Kinneging in 2006 wenste. Hij noemde de PvdD destijds, bij haar intrede in het parlement, een „teken van verregaande decadentie.” Kennelijk is een grote groep Nederlanders zó verworden, constateerde hij, dat ze op die partij hebben gestemd. „Zij vinden dierenwelzijn belangrijker dan andere zaken, zoals armoede. Onverantwoord.” Hij hoopte dat de mate van decadentie in ons land zou afnemen – en de PvdD dus minder populair zou worden.
Het tegenovergestelde is dus gebeurd. Telde de partij per 1 januari 2007 ruim 6000 leden, begin dit jaar waren dat er ruim 16.000. Toen de PvdD in 2003 voor het eerst aan de Kamerverkiezingen deelnam, haalde ze bijna 48.000 stemmen. Dat waren er bij de Kamerverkiezingen vorig jaar exact 335.214; een stijging van ruim 600 procent.
De partij heeft bovendien meer Kamerleden dan ooit (vijf, tegen twee in 2006, 2010 en 2012) en meer gemeenteraadsleden (33 sinds de raadsverkiezingen eerder dit jaar, tegen 10 in 2014).
Vanwaar die groei? De belangrijkste verklaring is volgens Thieme „dat steeds meer mensen de brede, duurzame boodschap achter onze smalle voordeur ontdekken.” Het grote aantal vrouwen op de landelijke kieslijst in 2017 werkte ook mee, denkt ze: „Wij hebben laten zien dat we echt iets doen met ons emancipatie-ideaal.”
De PvdD profiteert ervan dat duurzaamheid niet langer een speeltje is van een kleine elite en van een clubje wereldvreemde wereldverbeteraars, maar dankzij de continue aandacht voor klimaat, natuur en milieu steeds meer gemeengoed is geworden, bij mensen uit alle lagen van de bevolking.
De inmiddels overleden PvdD-sponsor Nicolaas Pierson merkte daarnaast dat steeds meer mensen in zijn Gooise vriendenkring gingen inzien dat geld alleen niet gelukkig maakt. Bij hen, en bij meer kiezers elders in het land, groeide daardoor de belangstelling voor een partij die zich ook, of juist, profileert op immateriële zaken.
Afgeraffeld
De PvdD heeft daarnaast haar aantrekkelijkheid eigenhandig vergroot door zich een breder profiel aan te meten: focuste de partij eerst vooral op dieren, inmiddels gaat het ze om alle levende wezens op onze planeet. Dat is bijvoorbeeld terug te zien in de verkiezingsprogramma’s. Dat van 2002 ging nog voor driekwart over dieren; op de laatste 7 van de in totaal 45 pagina’s werden grote onderwerpen als overheid en democratie, werk en inkomen, onderwijs, veiligheid en gezondheidszorg nog even afgeraffeld.
Vergelijk dat eens met het programma van vorig jaar: dat zet in met een hoofdstuk over economie en werk. Pas daarna volgen passages over dierenrechten, landbouw en voedsel en klimaat. Aansluitend komen er uitgebreide onderdelen over wonen, cultuur, zorg, veiligheid, Europa, ontwikkelingssamenwerking et cetera.
Tijdens de verkiezingscampagne hield Thieme samen met financieel geograaf Ewald Engelen een lezingenreeks over ecologie en economie. Met die invalshoek sloot de partij aan bij de materiële insteek die vrijwel alle partijen tijdens verkiezingscampagnes doorgaans hanteren.
Het logo dat de PvdD begin 2015 invoerde, symboliseert de verbreding van de partij. Het oude beeldmerk van een koe maakte plaats voor dat van een vlinder. „Dat dier staat voor transformatie”, meldde de PvdD: „Van rups naar vlinder.” Zo bracht de partij tot uitdrukking dat de aandacht werd uitgebreid van dieren naar dieren, natuur en milieu.
Door zich een breder profiel aan te meten, is de PvdD aantrekkelijk geworden voor meer linkse kiezers – de vijver waarin zij voornamelijk vist. Bijvoorbeeld voor teleurgestelde PvdA-stemmers. Tegelijkertijd, constateerde politicoloog dr. Simon Otjes al in 2012, „lijkt de partij haar unieke karakter op te geven.” De PvdD onderscheidde zich namelijk aanvankelijk van haar concurrentie door „exceptionele focus op landbouw en dierenwelzijn.” Omdat volgens Otjes de verhouding tussen dieren en mensen „stevig is verschoven richting mensen”, staat de partij programmatisch nu dichter bij PvdA, D66, GroenLinks, SP en ChristenUnie.
De geschiedenis wijst uit dat nieuwkomers in Den Haag doorgaans starten als anti-establishmentbeweging, met een sterke focus op één thema (vrijheid van onderwijs, boeren, democratische vernieuwing of de islam). Het Haagse krachtenveld dwingt ze gaandeweg in de mal van de gevestigde orde. Zo vergaat het ook de PvdD.
Thieme houdt vol dat haar partij een buitenbeentje blijft in Den Haag. Waar vrijwel alle politieke partijen zich vooral richten op de kortetermijnbelangen van de westerse mens, is de PvdD volgens haar de enige partij met een programma dat zich richt op de héle planeet en alle levende wezens.
Qua manier van werken is de partij echter steeds ‘normaler’ geworden. Ongebruikelijke acties zoals het indienen van 41 moties tijdens één debat komen minder vaak voor. Doordat de partij nu meer Kamerleden heeft, mengt ze zich meer in discussies met andere partijen over niet-landbouwonderwerpen zoals de dividendbelasting, de uitbreiding van Schiphol en de Europese Unie.
Nieuwtje
Leidt de groei van de partij tot navenant meer invloed in Den Haag? Otjes constateerde in 2012 dat de PvdD „van alle nieuwe partijen uit de politieke geschiedenis het meest succesvol is in het veranderen van de parlementaire agenda.” Sinds haar intrede in het parlement in 2006 werd daar plotsklaps veel meer gesproken over landbouw en dierenwelzijn. Toen het nieuwtje eraf was, zakte dat weliswaar iets terug, maar toch ligt de aandacht voor die onderwerpen nog steeds structureel hoger dan voor 2006.
Zoals gebruikelijk na de introductie van een nieuwe partij namen de oude partijen de standpunten van de PvdD deels over om ze de wind uit de zeilen te nemen. PvdD’ers zijn daar blij mee. „Wij zijn de haas in de marathon”, venten ze maar wat graag uit. Maar in hoeverre het bestaan van de PvdD andere partijen dwingt om PvdD-thema’s op te pakken, is moeilijk vast te stellen.
Opinieblad Vrij Nederland rekende in 2011 PvdD-Kamerlid Ouwehand tot de „meest effectieve stille krachten in het parlement”: zeer actief in het opstellen van moties, amendementen en ander monnikenwerk. Het percentage PvdD-moties dat bij stemmingen wordt aangenomen, is echter beperkt: 15 procent. Bij wetswijzigingen ligt dat percentage nog lager: 9 procent. Qua wetgeving heeft de partij evenmin veel resultaat geboekt: de enige initiatiefwet van de PvdD die het hele parlementaire traject doorliep (een verbod op de onverdoofde rituele slacht), werd in 2012 door de Eerste Kamer verworpen.
De partij regeert nergens mee. Compromissen sluiten doet ze liever niet. Politicoloog Chris Aalberts betoogde begin april in zijn column bij The Post Online dat de PvdD maar eens moet gaan meebesturen. Om te beginnen in Amsterdam. Zijns inziens komt de partij namelijk nu nog te gemakkelijk weg met „wat losse voorstellen en idealistisch klinkende praatjes.” Als de partij medeverantwoordelijk wordt voor het stadsbestuur zal dat volgens hem „een louterende ervaring zijn.” Omdat de partij dan al snel niet meer van GroenLinks te onderscheiden zal zijn, blijkt meteen dat de PvdD „eigenlijk volstrekt overbodig is.”
Eendagsvlieg
Weekblad Boerderij constateerde onlangs dat de PvdD bij haar komst in het parlement werd gezien als eendagsvlieg, maar inmiddels een blijvertje is gebleken. De partij is sinds vorig jaar even groot als regeringspartij ChristenUnie, aldus Boerderij, maar de invloed van de partij „verandert niet.”
De steun die de PvdD in de Kamer krijgt, is volgens het weekblad sinds de verkiezingen van vorig jaar eerder kleiner dan groter, nu de PvdA is gedecimeerd en in de oppositie zit en ChristenUnie en D66 zijn gebonden aan het regeerakkoord. „De PvdD nam altijd de rol op zich van de luis in de pels”, concludeerde Boerderij. „Ondanks de groei van de partij blijft ze deze functie vervullen, nu –zeg maar– met meer luisjes in de pels. Ze kriebelen hiermee nu op meerdere plekken, maar tot een rigoureuze verandering leidt het nog niet.”
Verbod botst met grondrecht
„Onacceptabel en onnodig.” Het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap heeft geen lang verhaal nodig om zijn oordeel te geven over het verbod op de onverdoofde religieuze slacht dat PvdD-leider Thieme opnieuw probeert te regelen. „Een dergelijk verbod botst met de vrijheid van religie.”
Inderdaad, erkent Thieme in de toelichting op haar initiatiefwetsvoorstel, dat ze in maart indiende. Maar: „Een grondrecht zoals de vrijheid van godsdienst is nooit absoluut of onder alle omstandigheden onaantastbaar.” Beperkingen op zo’n recht zijn toegestaan, „bijvoorbeeld om redenen van openbare orde of de goede zeden.”
De wetgever moet in dat geval een afweging maken tussen onverkorte handhaving van het grondrecht enerzijds en inperking van dat recht anderzijds omwille van „zwaarwegende belangen.” De bescherming van dieren tegen vermijdbare pijn en stress is volgens Thieme zo’n zwaarwegend belang.
Ze wijst erop dat de samenleving een betere bescherming van dieren verlangt. Voor de rituele slacht wordt een uitzondering gemaakt op de wettelijke regel dat dieren voor de slacht moeten worden verdoofd. Zo’n uitzondering „staat haaks op de maatschappelijke opvattingen en wordt dan ook steeds minder toelaatbaar geacht”, aldus Thieme.
Een goede bescherming van dieren vindt ze daarnaast „noodzakelijk voor de bescherming van de goede zeden in de samenleving.” Dat alles, concludeert de PvdD-leider, maakt een inperking van de godsdienstvrijheid van joden en islamieten „legitiem en rechtvaardig.”
Thieme gaat in de toelichting op haar wet ook in op de veertigseconderegel. Nadat haar eerdere wet met een verbod op de onverdoofde rituele slacht in 2012 door de Eerste Kamer werd verworpen, heeft het kabinet met religieuze organisaties een convenant gesloten. Daarin staan afspraken om het dierenwelzijn tijdens de slacht te verbeteren. Een van die afspraken is dat een dier alsnog wordt verdoofd als het veertig seconden na het aanbrengen van de halssnede nog bij bewustzijn is.
Voor die afspraak ontbreekt een wetenschappelijke onderbouwing, stelt Thieme. En het dierenwelzijn wordt er niet door verbeterd. Integendeel, meent de PvdD-voorvrouw. Door die afspraak „wordt een tijdbestek van pijn en onnodig lijden politiek geaccepteerd en gelegaliseerd: veertig seconden lijden kan dan als de normale praktijk worden gezien.” Dat is volgens haar in strijd met de wet. Die is er immers op gericht om dierenleed zo veel mogelijk te voorkomen. Het convenant is daarom volgens Thieme geen „volwaardig alternatief” voor het verbod dat zij wil invoeren.
Ze heeft haar initiatiefwetsvoorstel in maart voor advies opgestuurd naar de Raad van State. Pas als die ernaar heeft gekeken, gaat de Tweede Kamer zich er –later dit jaar– over buigen.
Spannend voor Thieme is of ze nu wél genoeg steun in beide Kamers krijgt voor haar poging om de onverdoofde slacht uit te bannen. In de Tweede Kamer moet dat wel lukken – mits alle partijen nog hetzelfde denken over de rituele slacht als tijdens het debat over haar eerste wet in 2011. Destijds stemden alleen CDA, CU en SGP tegen een verbod. Als de Eerste Kamer eveneens standvastig blijft, zal haar tweede wet daar ook sneuvelen. De tegenstanders van toen hebben in de Senaat namelijk nog altijd een royale meerderheid.