Ogenschijnlijk probleemloos laveerde Rutte woensdag tussen de voetangels en klemmen van de oppositie. Niettemin leverde het debat de premier een nieuwe kras op in diens politieke gelaat.
Aan grote woorden geen gebrek tijdens het debat, dat zich toespitste op de geloofwaardigheid van Rutte.
PvdA-leider Asscher, in het vorige kabinet nog vicepremier náást Rutte, sprak van een „samenzwering” van de VVD-premier „tégen de Nederlanders.” Wilders stak hier –„de minister-president heeft de Kamer belazerd en misleid”– welhaast mild bij af.
Op 15 november, tijdens een eerder debat over de afschaffing van de dividendbelasting, had de premier aangegeven geen „herinnering” te hebben aan memo’s over de dividendbelasting die in de formatie op tafel zouden hebben gelegen. Vorige week bleken die er wel te zijn, waarna het kabinet ze dinsdag openbaarde. Had Rutte doelbewust gelogen? Of slechts in zijn onwetendheid een „onwaarheid” gesproken, zoals VVD’er Dijkhoff suggereerde?
Op zijn Ruttes sloeg de premier zich door het debat: hij boog mee als dat kon, en bleef onvermurwbaar als dat moest. Als in een potje Twister had hij nauwkeurig zijn positie bepaald: rechterbeen op rood, linkerbeen op groen, handen op blauw. En van die uitgangspositie was hij tijdens het debat niet meer af te brengen. Steeds als een oppositielid ook maar de suggestie wekte dat het wellicht anders was gegaan, herhaalde Rutte zijn verdediging als een mantra.
Ja, hij had op 15 november naar eer en geweten gesteld dat er tijdens de formatie geen memo’s op tafel hadden gelegen. Maar daarmee had hij slechts „ambtelijke memo’s” bedoeld, natuurlijk niet het inmiddels bekend geworden „partijstuk” van toenmalig staatssecretaris Wiebes. Dat die ambtelijke memo’s er achteraf tóch bleken te zijn geweest, ontdekte Rutte pas afgelopen vrijdag.
Áls hij al ergens spijt van had, sprak de premier in de richting van Van der Staaij (SGP), dan was het vooral dat hij zijn geheugen niet „actief had opgefrist.” Zo had hij na het debat kunnen besluiten na te gaan of het wel klopte wat hij had gezegd en de Kamer daarover te informeren. „Terugkijkend zeg ik: dat was beter geweest.” In zijn perceptie was het debat na 15 november echter „afgerond.” Kan gebeuren. „Ik vraag begrip voor het feit dat zoiets in je aandacht wegzakt en niet meer top of mind is.”
De oppositie had zichtbaar moeite dit te geloven. Zo stelde Asscher: „Dus de minister-president, met ál zijn politieke gevoel, beweert dat hij op het moment dat de staatssecretaris hem belt over een WOB-verzoek rond de dividendbelasting zich niet realiseerde dat dit politiek gevoelig was en dat de Kamer had gevraagd of er stukken bestonden? En dat hij zich ook niet afvroeg of zijn herinnering, namelijk dat er geen stukken zijn, wel correct was? Nee, hij hing op en zag vrijdag: pomtidom, dat er stukken waren?” Het antwoord van Rutte dreef Asscher bijkans tot wanhoop. „Niet dat ”pomtidom”, maar de rest klopt wel ongeveer.”
Het lukte de oppositie echter niet een bres te slaan in die verdedigingslinie. Dat leidde soms tot frustratie, mede omdat de fractieleiders van de coalitiepartijen Rutte met rust lieten. Vooral tussen Klaver (GL) en Pechtold (D66), die tijdens Rutte II nog zij aan zij bewindspersonen tot aftreden dwongen, knetterde het. Klaver noemde Pechtolds woorden gezwam en gezwabber. „Met dit soort antwoorden had de Pechtold van toen toch nóóit genoegen genomen?” Dat de Pechtold van nu met zijn partij in de coalitie zit, maakt zichtbaar verschil.
Het resulteerde uiteindelijk in een motie van afkeuring (dus niet van wantrouwen), die steun kreeg van de gehele oppositie, minus de SGP. Onder anderen Asscher sprak uit geen vertrouwen meer te hebben in Rutte. Voor iemand aan het roer van een coalitie met de kleinst mogelijke meerderheid is dat zacht gezegd niet optimaal.