De klassieke belijdenis over Gods voorzienigheid roept ook binnen de gereformeerde gezindte vragen op. Is God wel bij alles actief betrokken? Of is Hij troostend nabij als het kwade buiten Zijn wil toeslaat? Ds. P. den Butter legde de confessie naast de Schrift. „Geloven is ook je mond leren houden. God is God.”
Onlangs lag ds. P. den Butter (79) opnieuw op de intensive care, vanwege een ernstige infectie. In 1999 ging hij na een hartoperatie langs de rand van het graf. Chronische leukemie maakt zijn uithoudingsvermogen beperkt. Desondanks produceert hij nog steeds boek na boek.
In zijn jongste pennenvrucht (”Door Zijn hand”; uitg. Den Hertog, Houten; 253 blz.; € 20,90) onderzoekt de christelijke gereformeerde emeritus predikant uit Veenendaal of het gereformeerde belijden over Gods voorzienigheid in overeenstemming is met het Bijbelse spreken over dit onderwerp. Eerst geeft hij weer wat de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Westminster Confessie over de voorzienigheid zeggen. Daarna toont hij aan de hand van passages uit tal van Bijbelboeken hoe God Zijn werk volvoert, overeenkomstig Zijn raadsplan. In het derde deel wordt de oogst aan Bijbelse gegevens naast de confessie gelegd. De slotconclusie is dat er geen Bijbelse argumenten zijn om de gereformeerde belijdenis over de voorzienigheid aan te passen.
Wat bracht u ertoe om dit boek te schrijven?
„Op verzoek van de uitgever heb ik hiervoor een boek geschreven over hemel en hel, en de weg ernaartoe. Dat is een onderwerp dat ook in onze kring maar weinig aandacht krijgt. De welwillende ontvangst heeft me verrast. Dat bracht me op het idee een ander controversieel onderwerp aan de orde te stellen, namelijk Gods voorzienigheid. Net als bij mijn vorige boek heb ik gekozen voor een combinatie van exegese en dogmatiek.”
U gaf het de titel ”Door Zijn hand”. Is Gods hand voor u een synoniem voor Gods voorzienigheid?
„Inderdaad. Ik sluit daarmee aan bij zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus, die handelt over Gods voorzienigheid. Daarin wordt vanuit het geloofsvertrouwen van de christen gesproken over Gods vaderlijke hand. In bredere zin geldt dat alles in deze wereld door Gods hand wordt bestuurd en geleid. Een kernachtige samenvatting vind je in het achtste couplet van Psalm 118: „Des Heeren sterke rechterhand doet door haar daân de wereld beven, houdt door haar kracht Gods volk in stand.” Dat zijn de beide kanten van Gods ene hand.”
Wat is voor u de essentie van de voorzienigheid?
„Dat de Schepper Zijn schepping niet heeft losgelaten. Het doel dat Hij daarmee had, zal Hij bereiken, al is dat door de zondeval veel moeilijker geworden. Gods raad zal bestaan en Hij zal al Zijn welbehagen doen. Daar valt letterlijk alles onder: in de schepping, in elk mensenleven en in de wereldgeschiedenis. Trump is nu president van Amerika omdat God hem daar wil hebben.”
Hoe verklaart u de kanteling in het denken over Gods voorzienigheid?
„Een belangrijke aanleiding zijn de gebeurtenissen in de vorige eeuw. Christenen die de verschrikkingen van twee wereldoorlogen niet konden rijmen met Gods allesbesturende leiding, maar toch hun geloof in Hem niet wilden opzeggen, kozen ervoor Zijn almacht te beperken. „Er zijn dingen die ook God overvallen, maar we mogen weten dat Hij nabij is áls ze gebeuren.” Dat klinkt vertroostend, maar is het ook werkelijk zo? Uiteindelijk zeg je: Hij staat erbij en Hij kijkt ernaar.
De achterliggende oorzaak van deze ontwikkeling in het denken over Gods voorzienigheid is het centraal stellen van onze eigen beoordeling van de dingen. Steeds minder mensen vragen zich bij rampen en onheilen af: Wat zou God hiermee bedoelen? Hoe kijkt Hij tegen deze wereld en de mensheid aan? Vanuit dat oogpunt bezien verbaas je je erover dat er nog zo veel goeds is.
Laten we bovendien beseffen dat ons verstand beperkt is en daarbij verduisterd door de zonde. Ik heb in Jeruzalem eens een bezoek gebracht aan Yad Vashem, het herdenkingscentrum voor de slachtoffers van de Holocaust. Toen heb ik bewust gebeden: Heere, bewaar me voor kwade gedachten over U en laat me accepteren wat ik niet begrijp. In de wetenschap dat dit niet is gebeurd omdat U verstek liet gaan. Dat zou ík een onverdraaglijke gedachte vinden.”
Vooral de verwoording van zondag 10 wordt onder kritiek gesteld. Hebt u daar zelf ook weleens vraagtekens bij geplaatst?
„Niet bij de formulering van zondag 10. Als Gods hand voor de Zijnen een Vaderhand is, dan spreekt het voor zich dat ze soms ook een corrigerende tik krijgen. Ik ben wel hevig aangevochten met wat we Gods medewerking noemen. Hoe verhoudt de verantwoordelijkheid van de mens zich tot die medewerking? Voor alles hebben we de kracht van de Heere nodig, ook om zondige dingen te bedenken en te doen. Wordt God daarmee geen deelgenoot van het kwaad? Het is een enorme verzoeking om Hem onder kritiek te stellen. Voor mezelf heb ik rust gevonden in de laatste woorden van Psalm 92: „In Hem, mijn vaste rots, is ’t onrecht nooit gevonden.” God is me te dierbaar geworden om iets lelijks over Hem te denken. Met Martyn Lloyd-Jones zeg ik: Geloven is ook je mond leren houden. God is God.”
U wijst er in uw boek op dat vooral de Westminster Confessie heel expliciet over Gods medewerking spreekt.
„Dat illustreert de ontwikkeling in het denken over Gods voorzienigheid in de periode na de Reformatie. Calvijn kwam met de tweedeling onderhouding en regering. Die vind je in onze catechismus terug. Al snel daarna ontstond de bezinning op het derde element: de medewerking. Met God als eerste en de mens, of satan, als tweede oorzaak. God is voluit betrokken bij wat mensen doen, ook bij het kwaad, zonder dat Hij Zelf vuile handen krijgt.
De laatste tijd zie je onder ons een terugkeer naar de benadering van Calvijn. Als ik me niet vergis om de moeilijkste kant van Gods voorzienigheid te ontlopen. Maar als je eerlijk de Bijbel leest, krijg je er toch mee te maken, in tal van geschiedenissen. Het sterkste voorbeeld is de dood van de Heere Jezus. Naar de bepaalde raad en voorkennis van God is Hij door God overgegeven in de handen van onrechtvaardige mensen die Hem gekruisigd hebben. Met ons verstand krijgen we het niet bij elkaar dat God in geen enkel opzicht verantwoordelijkheid is voor de dood van Zijn Zoon en dat Hij die tegelijk toch heeft gewild.”
Er wordt in dit verband wel gesproken over Gods toelating. Terecht?
„Ik wijs die term niet af, God laat satan toe om Job te slaan, maar daarmee is niet álles gezegd. De Bijbelse gegevens gaan verder. „Zal er een kwaad in de stad zijn dat de Heere niet doet?” zegt Amos. Het kwaad gebeurt dus niet alleen omdat God het toelaat. Hij dóét het. Ten diepste blijft de relatie van God tot de zonde een mysterie. Niet omdat die onoplosbaar is, maar omdat wíj die met ons beperkte en verduisterde verstand niet kunnen oplossen. Dat is de kern van het boek Job. „God is groot, en wij begrijpen Hem niet.” Je mag over een mysterie nadenken, maar je moet daarbij wel in het spoor van de openbaring blijven. En van de eerbied voor God.”
Is het legitiem om in bepaalde gebeurtenissen Gods bijzondere voorzienigheid te zien, als Zijn hand werkelijk in alles is?
„Het is een verleiding om de dingen die in ons voordeel zijn, te claimen als Gods bijzondere zorg over ons leven. Dat neemt niet weg dat er in de geschiedenis gebeurtenissen zijn aan te wijzen die van bijzondere betekenis zijn geweest voor Gods kerk. Denk aan de Glorious Revolution in Engeland. Het is Bijbels om dat op te merken, al blijven er altijd knopen die we niet kunnen doorhakken met het zwaard van Gods voorzienigheid. In het persoonlijk leven is het niet anders. Het is een voorrecht als je datgene waar je de Heere ootmoedig om hebt gebeden ziet gebeuren, maar het opmerken van Gods hand blijft een zaak van geloof.”
Wat heeft het schrijven over dit thema u persoonlijk gedaan?
„Al die maanden was ik met mijn gedachten steeds bij Gods voorzienigheid, zoals de Bijbel die beschrijft. Daardoor zag ik Zijn hand ook in mijn eigen leven veel beter en bewuster. Dat is de winst van het bezig zijn met zo’n onderwerp. Een christen kent geen toeval; alles wordt door de Heere geleid. Dat wist ik al, maar het is nog veel reëler voor me geworden. Toen het boek uitkwam, lag ik in het ziekenhuis vanwege die infectie. Die heb ik zeer bewust ervaren als iets wat de Heere op mijn pad stuurde. Hij bepaalt mijn levensgang. Na mijn hartoperatie heb ik gezegd: „Ik leef in bonustijd.” Zo heb ik mijn leven hoe langer hoe meer leren zien. Ik heb er nu al achttien jaar bij gekregen, drie jaar meer dan Hizkia aan extra levenstijd ontving. Het ouder worden is voor mij geen last maar een voorrecht, omdat ik zie hoe de Heere me elke dag draagt.”
Kun je jezelf erin oefenen om Gods voorzienigheid beter te zien?
„Zeker, door dicht bij God en Zijn Woord te blijven. Dat maakt het leven een stuk gemakkelijker en rustiger. Ik ben in Gods hand. Zijn Vaderhand!”
Ds. P. den Butter
Ds. Paul den Butter (1938) studeerde theologie aan de Theologische Hogeschool van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn. Op 28 oktober 1964 werd hij in Gorinchem bevestigd tot predikant. Daarna diende hij de gemeenten van Bunschoten, Toronto (Free Reformed Church), Hamilton (Free Reformed Church), Middelharnis, Urk (Maranathakerk), Driebergen en opnieuw Middelharnis. Vele malen werd hij afgevaardigd naar de generale synode van zijn kerkverband, één keer was hij preses. Daarnaast was hij onder meer curator en secretaris van het deputaatschap voor de eenheid van gereformeerde belijders in Nederland. Met zijn boek ”Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid” vroeg hij als een van de eersten binnen de gereformeerde gezindte aandacht voor de blijvende bijzondere positie van het Joodse volk in Gods heilshandelen. Voor de EO-radio verzorgde hij tussen 2002 en 2007 Bijbellezingen over de Bijbelboeken Jozua en Richteren, die in boekvorm verschenen. Daarna publiceerde hij pastoraal getoonzette verklaringen van Prediker, de brief van Paulus aan de Filippenzen en de boeken Samuël, Koningen en Kronieken. Ds. Den Butter is gehuwd met Marianne van Esch.