„Uitwassen kwamen in vrije kringen meer voor dan in de kerk”
De benamingen zouden verwarring kunnen oproepen: de godsdienstonderwijzer van weleer, de oefenaar van vroeger, de eerwaarde heer en de hulpprediker van nu. Twee kerkhistorici, Fred van Lieburg en Henk Florijn, verschaffen helderheid. „De grenzen zijn in elk geval niet eenvoudig te trekken.”
Prof. dr. Fred van Lieburg, hoogleraar religiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam, spreekt van een „pastorale markt”. Op die markt wordt door gelovigen gevraagd naar eenvoudige Schriftuitleg of een stichtelijk woord, naast of in plaats van de officiële prediking.
„Er zijn altijd wel mensen die daarin kunnen voorzien, vaak mannen met een beetje theologische scholing, maar vooral met singuliere gaven, persoonlijkheden die hun woordje kunnen doen. Zulke begaafde leken geven een aanvulling op theologen, die een academische opleiding hebben en bevoegd zijn om te preken.”
Hierbij speelt het bekende onderscheid tussen „godgeleerd” en „van God geleerd”, zegt Van Lieburg. „Dat onderscheid is niet altijd even scherp, maar de lekenpredikers en hun aanhangers benadrukken natuurlijk graag de inspiratie van de hemelse academie.”
Duytsche clercken
Deze pastorale markt is zo oud als het protestantisme zelf, ook in Nederland. Van Lieburg: „Na de Reformatie had je de ”Duytsche clercken”, clerici (geestelijken) die alleen Nederduits kenden, dus geen klassieke talen. Dit waren vaak schoolmeesters of ambachtslieden die tijdelijk in het grote predikantentekort voorzagen. Artikel 8 van de Dordtse Kerkorde is daar een uitloper van.”
In principe kent de Dordtse Kerkorde alleen de ambten van hoogleraren, predikanten, ouderlingen en diakenen. „Maar in de praktijk had je ook nog ziekentroosters en catechiseermeesters, zelfs catechiseervrouwen, die volop meedraaiden in het kerkelijke leven. Deze mensen mochten niet preken, alleen troosten en onderwijzen, maar een innig gebed, een stichtelijk woord of een uitleg van de catechismus vloeide wel eens geruisloos over in een heuse leerrede. Zo ontstond het type van de oefenaar, die in de eigen gemeente of bij vriendengroepen in het land zijn eigen klandizie kweekte.”
De kerk heeft die vrije predikers wel altijd met de nodige argwaan bezien, zegt Van Lieburg. „De kerk wil de verkondiging van het Woord graag in goede banen leiden, wil daarbij geen uitwassen, uit vrees voor theologische brokken. Vandaar dat synodes de voorwaarde stelden van een universitaire opleiding. Maar gelovigen beriepen zich op 1 Korinthe 14: „Want gij kunt allen, de een na de ander, profeteren, opdat zij allen leren en allen getroost worden.” Iemand die de gave van de profetie had, kon op basis daarvan zeggen: wie legt mij wat in de weg?”
En eerlijk is eerlijk, zegt Van Lieburg, sommigen kunnen het ook heel goed, dat profeteren, leren en troosten. „Zulke mensen spreken de taal die velen willen horen en ze preken naar het hart van Jeruzalem. Predikanten kunnen daar moeilijk een kwaad woord over zeggen. De oefenaars vertegenwoordigen het ambt aller gelovigen van onderop, terwijl het ambt van predikant van boven komt, als opdracht van Christus. Dat heeft altijd een bepaald spanningsveld gegeven.”
Hervormde Kerkorde
De Hervormde Kerkorde van 1951 is een goed voorbeeld van die dubbelzinnigheid, stelt Van Lieburg. „Aan de ene kant zie je daarin een wat hooghartige clericale inslag, aan de ander kant het enthousiasme over een actieve volkskerk.”
Naast de scherp afgebakende ambten was er een hele reeks „bedieningen”, waaronder pastoraal medewerkers, hulppredikers, catecheten en evangelisten. „Om zo’n hulpambt te krijgen, kon je een cursus volgen”, zegt Van Lieburg. „Ook vanuit de Gereformeerde Bond zijn zulke cursussen opgezet, zodat de rechterflank van de Nederlandse Hervormde Kerk aan z’n trekken kwam. In 1977 wilde de hervormde synode van de hulppredikers af. Ze kregen toen de gelegenheid predikant te worden. Niet iedereen heeft van dit ‘generaal pardon’ gebruikgemaakt. De groep die we nu aanduiden als eerwaarde heren, is voor een deel een overblijfsel van deze categorie bedienaars.”
Aanspreektitel
Van Lieburg zegt dat ”eerwaarde heer” niet meer is dan een aanspreektitel voor ambtsdragers, die in dit geval in de plaats is gekomen van het begrip ”oefenaar”. „Een eerwaarde heer is geen predikant en je noemt hem dus geen dominee. Alleen ”heer” vinden velen te kaal, dus werd het eerwaarde heer.”
Hoe zit het met de eerwaarde heren buiten de Hervormde Kerk? Van Lieburg: „Bij de Afscheiding speelden oefenaars een belangrijke rol, maar het is opvallend dat ook de afgescheiden kerken spoedig eisen aan de theologische vorming gingen stellen. In zekere zin zie je een soort verkerkelijking van het oefenaarschap. De kerken kregen theologische scholen, waar predikanten worden opgeleid. Het leerprogramma is echter niet zo zwaar als bij een normale universitaire opleiding. In oudgereformeerde en vrije gemeenten is het type van de oefenaar of de lerend ouderling nog niet uitgestorven.”
Onderzoek
In de Hersteld Hervormde Kerk is onderzoek gedaan naar de opleiding en de bekwaamheid van de eerwaarde heren. Wie geen opleiding had, kreeg ook geen preekbevoegdheid en is niet bevoegd zich hulpprediker te noemen.
De Protestantse Kerk in Nederland kent de figuur van de kerkelijk werker. Van Lieburg: „Vanwege de krimp in gemeenten en het dalende aantal theologiestudenten is er telkens weer discussie over een grotere rol van hbo-theologen en het instellen van pastorale teams met verscheidenheid van taken. Tot voor kort heeft de protestantse synode vastgehouden aan het hoogkerkelijke model van de klassieke predikantsopleiding.”
Van Lieburg vraagt zich af hoe lang dit vol te houden is. „In het rapport Kerk 2025 zingt de synode duidelijk een toontje lager en wordt zelfs de discussie geopend over huisgemeenten. Je kunt de eerwaarde heren dan wel meewarig bekijken als een oud restant van de vaderlandse kerk, het zou wel eens kunnen zijn dat in een gemoderniseerde variant de oefenaar van vroeger zijn rentree maakt in de protestantse wereld. De pastorale markt is en blijft springlevend.”
Legitieme opleiding
Ook Henk Florijn, kerkhistoricus en redacteur van het kerkhistorisch tijdschrift Oude Paden, geeft aan dat eerwaarde heren en godsdienstonderwijzers uit vroegere dagen bevoegd zijn om te preken. Zij hebben daarvoor een legitieme theologische opleiding gevolgd. „De oefenaar daarentegen had geen opleiding gevolgd, maar was vanuit het besef van een goddelijke roeping toch aan het preken geraakt. Hij mocht geen sacramenten bedienen en aan het einde van de dienst niet de zegen uitspreken. Wel mocht hij catechisatie geven. Oefenaars waren lekentheologen die vaak goed thuis waren in de Schrift en die als sprekers de nodige faam hadden verworven, op grond waarvan ze in bepaalde kringen steeds weer werden gevraagd om ergens voor te gaan.”
Meer dan eens kwam de oefenaar voort uit het gezelschapsleven, waar hij op één of andere manier opviel door zijn sprekersgaven, maar ook door zijn vermogen om leiding te geven aan een gezelschapsgesprek, zegt Florijn. „Ze kwamen ook wel eens voort uit de huisgodsdienst. Als een vader godsdienstonderwijs gaf aan zijn kinderen, kwam daar de huisknecht en de dienstbode vaak bij zitten. Dat trok ook weer andere mensen van buitenaf aan. Zoiets groeide wel eens uit tot kleine kerkdiensten waar een van de aanwezigen het Woord verklaarde en een stichtelijke woord sprak. De oefenaar dus. Die mensen wisten zich daartoe geroepen, ook al zou ik dat niet graag in alle gevallen zomaar overnemen.”
Fraanje en Floor
Florijn wil met respect spreken over oefenaars, godsdienstonderwijzers en eerwaarde heren. „In veel gevallen ging het om mensen die veel van de Heere hadden geleerd, neem maar Fraanje, Kersten en Marinus Hofman, die als oefenaar waren begonnen, en aan mensen als Leendert Wijting in Rijssen en Wulfert Floor in Driebergen. Floor trok zich van kerkmuren niet al te veel aan, maar wist zich wel geroepen om zielen de weg te wijzen tot Christus. Hij studeerde hard, las veel in Boston, Coenraad Mel en Brakel, bleef integer en eenvoudig en is veel door de Heere gebruikt tot eeuwig zielenheil van zijn hoorders.”
Er waren natuurlijk ook wel uitzonderingen, weet Florijn. „Mensen die charismatische gaven hadden en alleen dáármee indruk op anderen wisten te maken. Uitwassen kwamen in vrije kringen nu eenmaal gemakkelijker voor dan in het reguliere kerkelijke leven. In de kerk was toezicht en censuur, waardoor er veel minder ruimte was voor vreemde dingen.”
Geestverwanten
In de zeventiende en achttiende eeuw kende men de catechiseermeester. Florijn: „Die man gaf dus catechisatie en onderwijs aan degenen die belijdenis wilden afleggen. Hij werd benoemd door de kerkenraad en stond onder toezicht van de kerkenraad, die hem ook weer kon ontslaan. Meerdere voorbeelden van conflicten tussen kerkenraad en catechiseermeesters zijn bekend.”
Godsdienstonderwijzers moesten een opleiding hebben gevolgd, zegt Florijn. „Alleen diegenen mochten van de synode voorgaan in evangelisaties en gemeenten die daarvoor een kerkelijke bevoegdheid hadden. Velen reisden het hele land door om voor te gaan. Er waren er ook die een vaste gemeente hadden en daar soms tientallen jaren dienden en goed werk hebben verricht. Kwam er een predikant in zo’n gemeente, dan vertrok meestal de godsdienstonderwijzer.”
Gebraad en Hegeman
Meer dan één godsdienstonderwijzer werd later predikant. Florijn noemt de namen van L. Gebraad, later oud gereformeerd predikant, en van C. Hegeman, later predikant in de Gereformeerde Gemeenten. „Sommigen kwamen op zichzelf te staan, zoals G. J. Edelman. Het kwam dan wel voor dat ze ook de doop gingen bedienen. Het ambt van godsdienstonderwijzer was een hulpambt, bij gebrek aan een dominee, hetzij door tekort aan predikanten, hetzij door te weinig financiële draagkracht in sommige gemeenten.”
Regelmatig probeerden godsdienstonderwijzers ergens een vaste plaats te verwerven. Florijn: „Soms door te reageren op oproepen in advertenties, een andere keer door middel van brieven. Uiteraard was hun ligging al net zo verschillend als bij de predikanten. Je had lichte en zware.”
Inmiddels zijn de oefenaars uit het kerkelijk leven verdwenen. De eerwaarde heren gaan op zondag hier en daar nog voor, maar over een jaar of tien is ook dat voorbij. De meeste eerwaarde heren zijn oud en er komen geen anderen meer voor in de plaats.
Florijn: „Ook dit verschijnsel gaat dus voorbij. Dat komt omdat het kerkelijk leven steeds meer gereglementeerd en gestructureerd wordt. Dan vallen de halve ambten en de hulpambten er vanzelf tussenuit. De eerwaarde heren die er nog zijn, behoorden vóór 2004 tot de Nederlandse Hervormde Kerk. Nu vind je hen voor het merendeel binnen de Hersteld Hervormde Kerk, want daar beroept men zich nog graag op de geestelijke rijkdom van de Nadere Reformatie.”
Dit is het slot van een serie over het verdwijnen van hulppredikers en eerwaarde heren.