Agente met hoofddoek zal op discriminatie stuiten
Krachtens twee belangrijke grondrechten zou een agente een hoofddoek moeten kunnen dragen, maar praktische bezwaren bemoeilijken dit, stelt Stefan Paas.
Het ministerie van Veiligheid en Justitie (kabinet-Rutte I) vaardigde op 13 juli 2011 in overleg met het werkveld de ”Gedragscode lifestyle-neutraliteit” uit. In deze code staat dat de Nederlandse politie een „gezag uitstralende, neutrale en veilige houding” moet hebben. Wegens hun „bijzondere positie” moeten agenten dan ook afstand nemen van:
zichtbare uiting(en) van (le- vens)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle die afbreuk doet aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de politiefunctie;
zichtbare accessoires die op enige wijze voor de politieambtenaar letsel kunnen opleveren;
zichtbare tatoeages, piercings of andere opzichtige lichaamsversieringen;
uitzonderlijke haardracht en/of haarkleur.
Welke argumenten pleiten voor dit voorstel, wat kan ertegen in worden gebracht en hoeveel hout snijdt dat?
Inperking grondrechten
Volgens de Grondwet (artikel 6) heeft elke Nederlander het recht „zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”. Dit houdt ook in dat mensen hun religie mogen laten zien in kleding of symbolen. Verder zijn volgens artikel 3 alle Nederlanders „op gelijke voet benoembaar in openbare dienst”, ongeacht hun afkomst of godsdienst. Het uitsluiten van vrouwen die bij de politie kunnen en willen werken, alleen omdat zij een hoofddoek dragen, houdt dus een beperking in van deze grondrechten.
Zoveel gaf minister Opstelten ook toe, toen hij in een toelichting aan de Kamer schreef (13-10-2011): „Het verbieden van dergelijke uitingen kan een inperking van de grondrechten van de betreffende politieambtenaren met zich brengen, welke echter gerechtvaardigd is in het belang van het gezag, de neutraliteit en de veiligheid van het functioneren van de geüniformeerde politie.”
Een verbod op symbolen of „dergelijke uitingen” is vooral een inperking van grondrechten wanneer het gaat om zaken die onlosmakelijk tot de (religieuze) identiteit van de persoon behoren. Daarbij neemt de overheid als uitgangspunt dat religies zelf bepalen hoe de religie eruitziet, wat verplichtend is enzovoort. De overheid is geen theoloog en treedt niet in theologische kwesties. Dit is slechts anders indien er sprake zou zijn van een individuele, subjectieve opvatting die niet algemeen kan worden beschouwd als geloofsuiting van leden van de geloofsgemeenschap of een bepaalde richting daarbinnen.
Het dragen van een kruisje door christenen bijvoorbeeld is niet echt een wezenlijk onderdeel van het christen-zijn, maar meer een (door smaak gedreven) expressie ervan. Er is geen heilig boek dat het gebiedt, geen kerk die het voorschrijft en er is geen christen die denkt dat iemand die geen kruisje draagt daardoor iets mist in zijn of haar christen-zijn. Als een verbod op zulke uitingen in geüniformeerde dienst al een inperking is van een grondrecht, betreft het een heel milde inperking die de persoon niet belemmert in zijn of haar vrijheid van beroepsuitoefening.
Keppeltje
Dit geldt echter niet voor de hoofddoek bij een behoorlijke groep moslima’s, voor de tulband bij mannelijke sikhs en voor het keppeltje bij sommige mannelijke joden. Voor hen is het dragen van zo’n kledingstuk niet zomaar een expressie van een religieuze identiteit maar een wezenlijk onderdeel ervan. Het kledingstuk niet dragen zou betekenen dat men minder moslim, sikh of jood is of dat men zijn of haar religie niet naar behoren kan uitoefenen.
In feite betekent een verbod op zulke uitingen dus dat het zulke mensen onmogelijk wordt gemaakt om agent of rechter te worden. Hier is daarom duidelijk sprake van inperking van grondrechten, en dat puur en alleen op basis van iemands religie.
De overheid kan grondrechten inperken wanneer daarvoor goede gronden bestaan. Opstelten benadrukte in zijn brief dat de inperkingen in dit geval „gerechtvaardigd” waren. Is dat zo? Gegeven het gewicht van grondrechten (een rechtsstaat behandelt zijn burgers zo veel mogelijk gelijk) moeten de redenen voor zo’n inperking dan werkelijk zwaarwegend zijn.
In de gedragscode en in de toelichtende brief van Opstelten worden drie redenen genoemd om zulke uitingen te verbieden: gezag, neutraliteit en veiligheid. Laten we die eens nader bekijken.
Gezag en veiligheid
Kleding en uiterlijk van agenten en rechters moeten gezag uitstralen of in elk geval geen afbreuk doen aan het gezag dat zo’n functionaris uitoefent. Zeker bij politieagenten speelt bovendien veiligheid een rol. Een groot kruis aan een ketting om je nek is gewoon gevaarlijk voor een agent (in tegenstelling tot een klein kruisje aan een breekbaar koord). Hetzelfde geldt voor grote oorringen, piercings in het gezicht, lang haar, lange nagels of een weelderige baard. Ook kleding die hinderlijk is bij de uitoefening van het werk, bijvoorbeeld bij rennen of klimmen, kan tot een verbod leiden. Vrouwen die vanwege hun geloof alleen rokken willen dragen of heren die hun djellaba niet willen uitdoen, zullen daarom moeilijk bij de geüniformeerde politie kunnen werken.
Nu, over een tulband kun je twisten, maar een hoofddoek of een keppeltje is niet gevaarlijk of hinderlijk. Een strakke doek die de haren bedekt is mogelijk zelfs veiliger, omdat zo’n agente minder gemakkelijk bij de haren gegrepen kan worden. En ze heeft er ook geen last van bij het rennen of schieten.
Doet het dan afbreuk aan het gezag van de agent of de rechter als zij een hoofddoek draagt? Zoiets is natuurlijk altijd een beetje subjectief, maar ik zou werkelijk niet weten waarom dat zo zou zijn. Gezag zit in belangrijke mate in de persoon zelf, en als die persoon een keurige hoofddoek draagt in de kleur van het uniform en met politielogo, doet dat echt geen afbreuk aan haar waardigheid of gezagsuitstraling. Bij sommige groepen in de samenleving zou het misschien zelfs iets aan haar gezag toevoegen.
Gezagsuitstraling en veiligheid zijn dus alvast geen goede redenen om de grondrechten op godsdienstvrijheid en gelijke benoembaarheid voor moslima’s met hoofddoek in te perken.
Neutraliteit
Tegenstanders van de hoofddoek bij de politie en de rechterlijke macht benadrukken dat de overheid een neutrale uitstraling moet hebben. Die wordt gewaarborgd door het dragen van een uniform of toga, waarbij persoonlijke uitingen zo veel mogelijk beperkt worden.
De onpartijdigheid van wetsdienaren wordt gewaarborgd door hun professionaliteit, hun vermogen om persoonlijke opvattingen te scheiden van het recht, hun opleiding, onderling toezicht enzovoort. Als het goed is, veranderen een toga of uniform daar niets aan. Het gaat in dit argument dan ook primair om de symboolwaarde van een uniform, de uitstraling ervan.
Niettemin lijkt het me wel duidelijk dat er symbolen zijn die duidelijk afbreuk doen aan een neutrale uitstraling van wetsdienaren. Hier kun je denken aan symbolen die overduidelijk naar bepaalde politieke, religieuze of maatschappelijke standpunten verwijzen, en daarmee twijfels doen rijzen over de onpartijdigheid van de rechter of agent.
Het dragen van zulke politieke of religieuze tekens symboliseert het verlangen van rechtsdienaars om zich in het openbare leven te laten kennen als mensen met een expliciete politieke of maatschappelijke opvatting. In het algemeen is het beter als agenten en rechters zich daarvan onthouden, ook als zij geen zichtbare symbolen dragen.
Geen afbreuk
Hoe zit het dan met de hoofddoek? We hebben al gezien dat dit symbool in elk geval op één cruciaal punt verschilt van symbolen zoals een kruisje. Hoofddoeken, tulbanden en keppeltjes behoren wezenlijk tot de structuur van het lidmaatschap. Zonder het dragen van zulke symbolen is men minder ‘lid’, minder moslim, minder jood.
Maar er is een ander (groot) verschil. Algemeen religieuze symbolen, zoals een kruisje of een hoofddoek, verraden namelijk helemaal geen politieke of rechtstatelijke voorkeur. Ze zeggen niet veel meer dan: ik ben moslim of christen. Aan een kruisje kun je echt niet zien waar iemand staat op het gebied van asielrecht, klimaat of Europa. Evenmin is dat af te lezen van een hoofddoek.
Het dragen van bepaalde algemene religieuze symbolen doet dus geen afbreuk aan de neutrale uitstraling van het uniform: ze maken deel uit van een religieuze identiteit maar verwijzen niet naar specifieke standpunten of overtuigingen. Integendeel, men zou prima kunnen beargumenteren dat het toestaan van hoofddoeken bij de politie juist de neutraliteit van de overheid vergroot.
Zegenwens
Staatsrechtgeleerden spreken hier van zogeheten ”inclusieve neutraliteit”. Dat wil zeggen dat de overheid uitstraalt dat burgers, ongeacht hun geloof of overtuiging, er ook in de publieke sfeer zo veel mogelijk mogen zijn met hun identiteit. Een inclusief-neutrale overheid (en dat is de traditie die wij in Nederland kennen) steekt daarbij soms ook een handje toe, om te voorkomen dat bepaalde groepen burgers te veel afgesneden raken van deelname aan het publieke leven.
Staatsrechtexpert Wibren van der Burg noemt in dit verband de ruime erkenning van gewetensbezwaren tegen de militaire dienst en tegen sociale verzekering, de overheidsfinanciering van bijzonder onderwijs, de aanvaarding van christelijke politieke partijen en van docenten en studenten met hoofddoeken en tulbanden. Ik zou er nog aan toe kunnen voegen: de aanvaarding dat Kamerleden hun ambt ervaren met een eed aan God en de jaarlijkse zegenwens van de koning na de Troonrede.
Scherpe afbakening van overheid en samenleving, naar het Franse laïcistische model, staat misschien rationeel en overzichtelijk (en oefent daarom vaak een merkwaardige aantrekkingskracht uit op intellectuelen), maar levert in de praktijk veel ongenoegen en achterstelling op. Juist bij hen voor wie de religieuze identiteit onlosmakelijk is verbonden met symbolen zoals een hoofddoek of een tulband. Juristen zijn er daarom meestal wat minder enthousiast over dan filosofen.
Er zijn dus geen goede principiële argumenten om hoofddoeken te verbieden bij de politie. Gegeven het feit dat het hier gaat om inperking van een grondrecht betekent dit dat er in feite maar één weg openstaat: zo snel mogelijk toestaan dat vrouwelijke agenten hoofddoeken dragen. Andere bezwaren die soms gehoord worden, wegen daar niet tegen op.
Huidskleur
Wel wordt soms gezegd dat het dragen van een hoofddoek tot problemen kan leiden in het politiewerk. Kun je moslima-agenten met hoofddoek naar een extreemrechtse demonstratie sturen of inzetten voor de bescherming van een asielzoekerscentrum? De gedachte lijkt hier te zijn dat dit extra agressie zou oproepen, en dat agenten er daarom maar niet al te duidelijk islamitisch moeten uitzien.
Ik vind dat een non-argument. Ten eerste zouden agenten met een wat andere huidskleur bij zulke demonstraties sowieso gemakkelijk een mikpunt kunnen worden. Moeten we dan alleen blanke agenten sturen?
Ten tweede zou het juist blijk geven van krachtdadig en zuiver overheidsoptreden als de agenten die de orde bewaken werkelijk een diverse samenleving vertegenwoordigen en uitstralen dat moslims er in dit land gewoon bij horen.
Het enige argument waarvoor ik gevoelig ben, is dat moslima-agenten geen hoofddoek mogen dragen met het oog op maatschappelijke onrust. De overheid heeft als taak de orde te handhaven en zo veel mogelijk onrust te voorkomen. Het valt niet te ontkennen dat het huidige islamofobe klimaat in de samenleving een ongunstige context vormt voor het vrijgeven van de hoofddoek bij agenten. Talloze burgers, ook hoogopgeleide en intelligente burgers, zijn totaal niet gevoelig voor staatsrechtelijke argumenten en totaal niet geïnteresseerd in wat religie betekent voor de beoefenaren ervan.
Dus hoe goed je het ook kunt uitleggen en hoe weinig principieel de bezwaren uiteindelijk ook zijn, de treurige waarheid is dat agenten met hoofddoeken hoogstwaarschijnlijk constant gediscrimineerd of op andere manieren beledigd zouden worden. Ook zouden de volksmenners waaraan Nederland momenteel zo rijk is deze kans direct aangrijpen om het vuur van onrust nog verder op te stoken.
Explosief klimaat
Het verbieden van de hoofddoek bij de politie is een inperking van twee belangrijke grondrechten: het recht op godsdienstvrijheid en het recht op gelijke benoembaarheid. De gronden die voor het verbod worden aangevoerd (veiligheid, gezag en neutraliteit) blijken bij nader inzien weinig om het lijf te hebben. Integendeel, er zijn zelfs goede argumenten om de hoofddoek wel toe te staan, juist om de neutraliteit die de overheid moet uitstralen. Gegeven het explosieve maatschappelijke klimaat, juist waar het gaat om de publieke zichtbaarheid van de islam, is het momenteel echter niet reëel het dragen van een hoofddoek door moslima-agenten vrij te geven.
De auteur is hoogleraar missiologie en interculturele theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Een uitgebreidere versie van dit artikel staat op nieuwwij.nl.