Opinie

CGK past ootmoed na GTU-debacle

De grote interne verdeeldheid binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken en het onvermogen om grote beslissingen te nemen, zijn oorzaken van het niet tot stand komen van de Gereformeerde Universiteit (GTU). Dat vindt prof. dr. Stefan Paas.

Prof. dr. Stefan Paas
18 October 2017 10:02Gewijzigd op 2 March 2023 15:40
CGK-synode in februari 2017. beeld RD, Henk Visscher
CGK-synode in februari 2017. beeld RD, Henk Visscher

Wie in één oogopslag het verschil wil zien tussen christelijke gereformeerden en vrijgemaakt gereformeerden moet naar de foto’s kijken van hun generale synodes. Bij de vrijgemaakten zag je afgelopen voorjaar informele en veel dezelfde kleding: vooral geruite overhemden met korte mouwen. Als vrijgemaakte ambtsdragers voor de kledingkast staan, kiezen ze spontaan hetzelfde. Dat wijst op een homogene cultuur. Bij de christelijke gereformeerden overheerste daarentegen het stemmig driedelig grijs en zwart. Dat wijst op een heterogene cultuur, die ter vergadering met een uniform bedekt dient te worden.

Naar mijn idee is dat cultuurverschil, en niet de theologie, bepalend geweest bij de besluitvorming rond de Gereformeerde Theologische Universiteit (GTU). De afgelopen tijd heb ik me hier in het openbaar niet over uitgesproken, als iemand met twee of drie petten op. Ik ben naast mijn werk aan de Vrije Universiteit Amsterdam werknemer van de Theologische Universiteit Kampen (TUK), en heb de TUK leren kennen als een geweldige plek waar integere, bezielde theologen vanuit eerbied voor de Schrift willen bijdragen aan de voortgang van de gereformeerde traditie. Maar ik ben ook al mijn leven lang lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), waarmee ik mij sterk verbonden voel en waar ik momenteel ouderling ben.

Nu mijn kerk mijn werkgever onvoldoende betrouwbaar acht om ermee in zee te gaan, groeit bij mij de behoefte om hierover iets te zeggen. Niet om te zwartepieten. Bij dit soort processen tussen twee verschillende partners is de kans op kortsluiting nu eenmaal groot. Hoe jammer ik het ook vind dat de GTU niet doorgaat, ik begrijp tot op zekere hoogte wel waarom de christelijke gereformeerden uiteindelijk zijn afgehaakt. Alleen denk ik dat de redenen die de synode noemt niet de echte redenen zijn.

Ootmoed

Ik sluit me graag aan bij de laatste regels in de persverklaring van de CGK-synode, waar staat: „Er is bij de synode ook ootmoed.” Daarbij wijst zij op het feit dat de beoogde partners buitengewoon bereidwillig zijn geweest om tegemoet te komen aan bezwaren. Het is dan extra zuur als na zo veel vijven en zessen de synode toch nee laat horen.

Hoe terecht dit ook is, ik denk dat dit niet diep genoeg peilt. Het besluitvormingsproces rondom de GTU heeft ook –opnieuw– iets anders blootgelegd: de grote interne verdeeldheid binnen de CGK en daaruit voortvloeiend het onvermogen van dit kerkverband om grote beslissingen te nemen.

De CGK zijn altijd heterogeen geweest. Het kerkverband ontstond uit het nee tegen Kuypers beweging in 1892 en is de decennia daarna gegroeid door het aanslibben van allerlei losse gemeenten die geestelijke herkenning zochten. De CGK zijn nooit opgericht om grote besluiten te nemen, maar om een verband te vormen waarin men elkaar geestelijk kon vinden. Die herkenning vond plaats in een soort middenkoers tussen enerzijds de Gereformeerde Gemeenten (waar het aanbod van genade te smal was) en anderzijds de Gereformeerde Kerken synodaal (waar de veronderstelde wedergeboorte en andere ondeugden werden geleerd). Mijn moeder kwam uit het eerste kerkgenootschap, en mijn vader uit het andere, en tijdens catechisatie werd ik er door de boekjes van J. H. Velema aangenaam in bevestigd dat zij de goede keus hadden gemaakt.

Motor

De diversiteit van de CGK leidde ertoe dat het kerkgenootschap vanaf 1947 steeds meer een middenpositie kreeg in de gereformeerde gezindte, als een soort motor van de kleine oecumene. Tegelijk leidde deze diversiteit ook tot een gebrek aan besluitvaardigheid. Lang kon dat gepresenteerd worden als gemoedelijkheid: in de CGK werden dingen niet op de spits gedreven, je probeerde elkaar vast te houden. Door de nadruk op het innerlijke leven en het vermijden van grote beslissingen en conflicten is het kerkgenootschap nooit gescheurd. Ook de aanwezigheid van enkele onomstreden en alom gerespecteerde voormannen speelde daarbij een rol. Er was een zekere samenhang en wederzijdse herkenning.

Maar dit kerkverband van mijn jeugd bestaat niet meer. Dat is grotendeels door omstandigheden gekomen: het vergrijzen en verdwijnen van klassieke ‘middenkerken’ als Bussum of Den Haag-Centrum, de krimp sinds de jaren tachtig waardoor vooral jongeren verdwenen, de demografische ontwikkelingen (een groot deel van de kinderen in de CGK wordt in een relatief klein aantal, vooral behoudende kerken geboren), de instroom van bezwaarde leden uit andere kerken. Tegelijk schoven de CGK vanzelf op naar rechts op de kaart, omdat de kleine gereformeerde kerken besloten de ambten open te stellen voor vrouwen. Binnen de CGK zelf stokte deze discussie. Zo kon de synodevoorzitter al in het voorjaar aankondigen dat het vrouwenbesluit van de vrijgemaakten binnen de CGK als „teleurstellend” werd ontvangen. Onduidelijk was of hij vooral namens zichzelf of namens de kerken sprak, waarin immers een forse groep liever vandaag dan morgen de vrouw in het ambt zou zien.

Middenkrachten

Deels door interne ontwikkelingen en deels door niet mee te gaan met externe ontwikkelingen is het kerkverband relatief gezien conservatiever dan vroeger. Maar door het verdwijnen van middenkrachten is het kerkverband ook meer gepolariseerd geraakt, terwijl de evangelicalisering van de linkervleugel samengaat met verminderd kerkbesef.

Soms kunnen tegenstellingen overbrugd worden. Zo denk ik met ontroering aan de keer dat de synode unaniem besliste dat evangelisten onder bepaalde voorwaarden de sacramenten mogen bedienen. Dit besluit was ingegeven door missionaire noodzaak, en het appelleerde aan het beste christelijke gereformeerde sentiment: het verlangen dat het Evangelie doorgang zou vinden in de wereld, en dat procedures daaraan aangepast moeten worden.

Wat later was ik zelf lid van het deputaatschap voor de Nieuwe Bijbelvertaling. Ook toen was het mogelijk om tot een eensluidend advies te komen, waarbij recht werd gedaan aan de (veelal terechte) bezwaren die leefden tegen de NBV, maar zonder andere gemeenten lasten op te leggen die zij niet konden dragen.

Kwetsbaar

Maar hoe vaak lukt dit nog? Bij de besluitvorming rond de GTU zagen we de zwakten van de CGK blootgelegd: sterke verdeeldheid en interne polarisatie, die zich vertaalden in wantrouwen en angst in de richting van de beoogde partner. Het was eerlijker geweest als de CGK in een vroeg stadium zich kwetsbaar hadden opgesteld en simpelweg hadden uitgesproken dat in dit verdeelde kerkgenootschap de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) het enige overgebleven symbool van eenheid is. Dat het GTU-proces tot grote verdeeldheid in eigen kring leidde en dat het angsten blootlegt die men niet onder controle heeft.

Aan dit zelfinzicht ontbrak het. In plaats daarvan is op allerlei manieren uitgesproken dat men de ander niet echt vertrouwde en dat men niet kon samenwerken met een instituut waar theologen rondliepen die de vrouw in het ambt steunden. Dat laatste was ronduit hypocriet, gezien de innige samenwerking tussen de TUA en de predikantenopleiding van de Nederlands gereformeerden. Maar ook andere bezwaren zijn vooral een verbloeming van de interne problematiek.

Inderdaad past de CGK ootmoed, omdat zij er niet in slagen om eerlijk naar zichzelf te kijken en de eigen zwaktes te benoemen. Zo wordt samenwerking steeds moeilijker en groeit het isolement. Keer op keer worden die zwaktes verhuld in beschadigende communicatie en geprojecteerd op anderen buiten de eigen kring. Veel te veel mensen zijn voor het leven gewond geraakt door wat ze meegemaakt hebben op classes en synodes. Een dergelijke cultuur geeft ook te veel ruimte aan kwalijke machtsspelletjes. Er wordt gepraat over de waarheid zonder deze te doen: de ander behandelen zoals we zelf behandeld willen worden, en te allen tijde de eer en het goed gerucht van onze naaste bevorderen, in plaats van wantrouwen te zaaien. Te veel wordt er gekeken naar „achterbannen” die „beheerd” moeten worden met goed en vroom klinkende woorden in dienst van het narcisme van het kleine verschil. Inderdaad past ons ootmoed.

De auteur is hoogleraar missiologie aan de Theologische Universiteit Kampen en hoogleraar missiologie en interculturele theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer