In Maastricht gaan de protestanten jarenlang ondergronds
Het begin in 1566 lijkt zo veelbelovend voor de gereformeerden te Maastricht, maar dat is het uiteindelijk niet. Tot 1632 duurt het voordat de Reformatie er definitief doorbreekt. Dan is die ook niet meer te stuiten.
Wat gaat er aan de vestiging van de gemeente vooraf?
Verontrustende berichten bereiken rond 1527 de magistraat van Maastricht. Er zijn burgers „besmet vander secten der luthereanen.” Een van hen is Mees, de Droegescerer (lakenscheerder). Hij zal daarom in 1529 opgesloten worden in een cel waar de ratten hem kwellen. Mensen als Mees geloven volgens de wereldlijke en de kerkelijke overheid van Maastricht iets geheel anders dan wat „eyn goet cristen mynsche [mens] sculdich weir te doen.” Meer maatregelen volgen, maar die blijken niet afdoende te zijn. Vanuit de stad trekken burgers tot over de Duitse grens om lutherse predikanten te horen.
Andere Maastrichtenaren blijken aangesproken door het anabaptisme, ondanks het schrikbewind dat in het Duitse Munster gevoerd wordt en dat velen het leven kost. Hendrik Roll, een graag gehoorde spreker, wordt begin 1534 zelfs een van de leidslieden van de Munsterse wederdopers. Hij eindigt zijn leven op de brandstapel in Maastricht.
Een groep vredelievende doopsgezinden blijft over in Maastricht. Zij hebben met afschuw kennisgenomen van de wrede excessen van Munster en schuwen de openbaarheid. Zo blijven er in de stad toch onderstromen aanwezig die reformatorisch gezind zijn.
In 1566 bereiken geruchten over hagenpreken Maastricht. Een bijeenkomst bij de stad slaat aan. Is het overmoed of rechtsbesef dat calvinisten die bij de hagenpreken betrokken zijn verzoekschriften indienen om een eigen kerkgebouw toegewezen te krijgen? De geesten zijn rijp voor verandering: ook in Maastricht barst een beeldenstorm los.
Hoe krijgt de Reformatie in Maastricht gestalte?
In 1568 doet de prins een poging om Maastricht te veroveren. Het mislukt. De Spanjaarden voeren de druk op om de stad in handen te krijgen. Eind juni 1579 begint Parma met een belegering. Na de verovering volgt een drie dagen lang durende moord- en roofpartij. Zelf schat de Spaanse aanvoerder het aantal doden op zo’n duizend personen.
Er breekt een periode van grote ellende aan in de stad. De doopsgezinden en gereformeerden trekken zich verder terug in anonimiteit. In het geheim worden ze gediend door voorgangers. Het zijn jaren waarin de burgers straatarm zijn en de bedelaars talrijk, terwijl in 1623 de gruwelijke pest de bevolking uitdunt.
De ommekeer komt op 22 augustus 1632. Dan neemt prins Frederik Hendrik Maastricht in. Nu verandert er in kerkelijk opzicht veel. De gereformeerden organiseren zich: er wordt een gereformeerde gemeente geïnstitueerd, die een eigen kerkgebouw krijgt, de Sint-Janskerk, en een eigen predikant.
Hoe groot is de gemeente in de beginjaren?
Wellicht is er al in 1566 een kleine gemeente ontstaan in Maastricht. Er zijn tekenen die erop wijzen, maar zekerheid is niet te geven. Wel is bekend dat de calvinistische dominee Hermanus Moded in dat jaar de stad heeft aangedaan – een vurig spreker die grote afstanden aflegt om het Woord van God aan de harten van de hoorders te leggen.
In de periode daarna gaan de gereformeerden ondergronds, tot de verovering van Maastricht door prins Frederik Hendrik in 1632. Vanaf dat moment groeit de gemeente sterk. Vanuit de wijde omtrek, waar het rooms-katholicisme nog altijd heerst, trekken protestanten naar de stad. Maar omdat deze nieuwe inwoners voor een groot deel Frans spreken, wordt er al snel ook een Waalse gemeente gesticht, met een eigen, Franstalige predikant.
Wie is de eerste predikant?
Philippus Ludovicus (1592-1667), van Duitse afkomst. Hij wijdt zich met veel energie aan de belangen van de gemeente; hij heeft een hoge opvatting van zijn ambtelijk werk en als er in 1633 weer een pestepidemie uitbreekt, staat hij de zieken bij zonder zichzelf te ontzien. Ook ijvert hij voor het onderwijs in de stad, krachtig bijgestaan door de eerste predikant van de Waalse gemeente, de later bekend geworden Samuel Maresius (1599-1673), die van 1632 tot 1636 in Maastricht werkzaam is.
Samen reformeren ze de Latijnse school en bestrijden ze de rooms-katholieken, die tal van pamfletten tegen de gereformeerden laten verschijnen. Zelf geeft Ludovicus een ”Cort vertoogh” uit waarin hij de gesprekken weergeeft die hij heeft gehouden met „de conspirateurs van ’t grouwelick verraet” tegen Maastricht, voordat deze samenzweerders in 1638 worden geëxecuteerd. Hij heeft hen bijgestaan in hun laatste dagen, bij gebrek aan biechtvaders.
Ludovicus ziet niemand naar de ogen; hij is zelfs niet onder de indruk van overheidspersonen „daer immers geen limyten voor de predicatien sijn dan Gods woort.” Nauwgezet stelt hij richtlijnen op voor het kerkelijk leven en zorgt hij ervoor dat er toezicht is op de naleving daarvan.
Hoe ontwikkelt de gemeente zich verder?
Vanaf 1633 zijn naast Ludovicus nog twee andere predikanten werkzaam in Maastricht: Johannes Brelius en Simeon Ruyting – een teken dat er sprake is van een behoorlijk grote gemeente. Ook de Waalse gemeente groeit: volgens het getuigenis van Maresius heeft hij niet eerder zo’n gemeentegroei meegemaakt als in Maastricht.
In 1658 wordt Ludovicus emeritaat verleend, nadat tijdens een preek bij hem een borstader is gesprongen. Hij krijgt vrijstelling van preken, maar blijft verder actief deelnemen aan allerlei kerkelijk werk, tot zijn overlijden. Met recht kan hij beschouwd worden als de reformator van Maastricht.
Dit is deel 20 in de serie Reformatie in de Nederlanden. Op 15 augustus deel 21: Zutphen.