Strijder tegen het dogma van de autonomie
Gelovig wil prof. Frank Koerselman zich niet noemen. Althans niet in de klassieke zin van het woord. Maar hij strijdt fel tegen de opvatting dat de mens de norm van de dingen is. „Belangrijk is dat de opdracht tot zingeving, die van binnenuit komt, in zekere zin ook buiten jezelf komt te liggen.”
Hij oogt fragiel en is het toonbeeld van een wellevende gastheer. Maar met zijn tegendraadse opvattingen wijkt Frank Koerselman voor niets of niemand zolang de ander hem niet kan overtuigen van zijn ongelijk. Recent legde de emeritus hoogleraar in de psychiatrie zijn opvattingen vast in ”Wie wij zijn. Tussen verstand en verlangen”. Hij analyseert daarin wat de psychologische processen zijn achter het doen en laten van mensen.
Wat bracht u tot het schrijven van dit boek?
„In 2012 had ik een interview met de Volkskrant, ter gelegenheid van het feit dat ik met pensioen ging. Mijn uitgever vroeg me dat verhaal uit te werken in een boek. Het heeft even geduurd, maar nu is het er toch. Ik heb erin verwoord wat ik door tientallen jaren in de psychiatrie en psychotherapie heb geleerd, en wat volgens mij heel belangrijk is. Niet alleen voor een psychiater, maar voor iedereen.”
Wat ziet u zelf als de kernboodschap?
„Dat mensen niet louter rationele wezens zijn, maar dat ze, zonder dat ze zich daarvan bewust zijn, worden gedreven door drie psychologische basisbehoeftes. De behoefte aan geborgenheid, aan autonomie en aan competitie. De wijze waarop we daarmee omgaan, bepaalt hoe we betekenis geven aan de dingen.”
Betekenisverlening hangt nauw samen met levensbeschouwing. In wat voor klimaat groeide u zelf op?
„In een liberaal milieu. Mijn vier grootouders waren geen van allen gelovig. Ze waren niet fanatiek atheïstisch, maar religie was bij ons thuis geen onderwerp.”
In uw boek komt u naar voren als een agnost.
„Zo kun je het wel zeggen, ja. Ik heb veel over de betekenis van religie nagedacht. Geloof heeft iets irrationeels, al proberen mensen het door de theologie ook met hun verstand te beheersen. Sommige mensen voelen er iets bij, andere niet, net als bij muziek. Kijk ik naar mezelf, dan moet ik vaststellen dat geloof in mij resoneert. Als ik in de vakantie mooie, oude kerken bekijk, voel ik daar meer bij dan alleen interesse in de historische aspecten van zo’n gebouw. Dat gevoel wil ik serieus nemen. Heel wezenlijk is voor mij dat het leven een geschenk en een opdracht is.”
Van wie?
„Voilà, een geschenk en een opdracht van wie? Ik realiseer me dat ik die vraag niet zomaar kan wegpoetsen, maar ik vind het moeilijk om het antwoord concreet in te vullen.”
Op grond waarvan typeert u geborgenheid, autonomie en competitie als de psychologische basisbehoeften van de mens?
„Tijdens mijn loopbaan als psychotherapeut viel me op dat het in de kern altijd over deze thema’s gaat. En hoe ze met elkaar strijden. Een kind wil vanuit zijn geborgen positie autonomie veroveren. Vandaar dat het als kleuter strijd levert en in de puberteit opnieuw. Voor competitie geldt hetzelfde. Je moet te midden van anderen je hoofd boven water houden. Eerst op de peuterzaal, later in de peer group, vervolgens onder collega’s. De wereld bestaat uit ”winners” en ”losers”. Heel veel gekrakeel heeft daarmee te maken. Tegelijk blijft er ondanks de strijd voor autonomie en alle competitiedrang een basale behoefte aan geborgenheid.”
Wat is de juiste balans tussen die drie?
„Het valt niet mee om daar het antwoord op te geven. Je hoopt in je eigen leven dat evenwicht gevonden te hebben. Voor mezelf heb ik het idee dat het mij redelijk gelukt is. Ik leef in een stabiele situatie, kan binnen een bepaalde context bepalen wat ik wil en heb me redelijk te weer kunnen stellen. Dat geeft een zeker gevoel van geluk. Bij veel mensen is het anders gelopen. Ze hebben de ene basisbehoefte opgeofferd aan de andere, en betalen de prijs voor die eenzijdige oriëntatie. Daar gaat heel veel psychotherapie over.”
Wat is voor u de opvallendste trend in de samenleving?
„Ik ben zelf een babyboomer, en heb vrij bewust de culturele revolutie meegemaakt. De oude, verzuilde wereld gaf geborgenheid, maar een bevredigde behoefte voel je niet meer. Vandaar de in de jaren 60 opkomende drang naar autonomie en competitie. De zuilen werden opengebroken, het individu kwam steeds meer centraal te staan. Uiteindelijk mondde dit proces uit in het leerstuk van de individuele autonomie.”
Het leerstuk?
„Ja, in die zin dat de hele maatschappij erop gebaseerd is. De wetgeving, de inrichting van de samenleving, de fiscale regelgeving… Iedereen wordt individueel aangeslagen. Mensen kunnen er ook nauwelijks keuzes in maken. Je ziet nu dat ze daar ontevreden over worden, waardoor er een tegenbeweging ontstaat. Mensen gaan weer op zoek naar geborgenheid binnen een eigen kring. Zie de antimondialisering en de groeiende behoefte aan herzuiling.”
De doorgeslagen autonomie tekent u in uw boek aan de hand van de seksualiteit en de visie op het leven.
„Ja, op deze twee terreinen manifesteert de autonomie zich het sterkst. Seksualiteit is een anarchistische kracht die door regels en grenzen heen breekt. Vandaar dat totalitaire samenlevingen en instituten proberen die kracht onder controle te houden. Door de seksuele revolutie is de moraal totaal veranderd. Het ontregelende van de seksualiteit is tot norm gemaakt. Mensen beleven die nu vanuit hun autonomie, zonder dat er eisen aan hoeven te worden gesteld. De behoefte is voldoende om bepaalde stappen te zetten, je partner te verlaten, noem maar op.
Seksualiteit à la carte hoort bij het leerstuk van de autonomie. De prijs die ervoor wordt betaald, is heel hoog. Vooral voor de kinderen. Een van de drie kinderen groeit op in een gebroken gezin. Ze durven daardoor bij het opgroeien geen relaties aan te gaan. De hele samenleving lijdt intussen aan bindingsangst. Het is een soort collectieve ziekte geworden. Die is uiteindelijk het gevolg van de moderne visie op seksualiteit. Je kunt ook nee zeggen als je verleid wordt en trouw blijven aan je partner, maar dat is niet de norm van het moment. Al beginnen mensen ook op dit punt zich geleidelijk af te vragen of ze wel goed bezig zijn. Zo zigzaggen we met elkaar maar heen en weer.”
Vanwaar uw verzet tegen euthanasie?
„Vroeger was ik daar helemaal niet mee bezig. Dit onderwerp is 25 jaar geleden op mijn weg gekomen door het boek dat collega Boudewijn Chabot schreef over de euthanasie die hij had gepleegd bij een mevrouw in het noorden des lands. Het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid vroeg me dat te recenseren. Tijdens het lezen viel ik bijna van mijn stoel. Ik geloof graag dat deze vrouw geestelijk leed, maar dat is toch geen reden om iemand dood te maken? Het hele boek maakte duidelijk dat er nog van alles mogelijk was geweest. Door mijn psychoanalytische achtergrond las ik tussen de regels wat niet was gezegd. In het verhaal van die mevrouw proefde ik enorm veel woede en verbittering, die Chabot helemaal niet had opgemerkt. Alles wat ze hem vertelde, slikte hij voor zoete koek. Mijn recensie heeft nogal wat aandacht getrokken.”
Sindsdien staat u te boek als strijder tegen euthanasie.
„Ik ben daar niet in alle omstandigheden tegen, maar met palliatie is ongelooflijk veel mogelijk. Euthanasie wordt steeds meer toegepast bij mensen die helemaal niet in de stervensfase verkeren, maar die ontevreden zijn over hun situatie. Vanuit de doorgeslagen autonomiegedachte eisen ze gelukkig te zijn. Als dat niet meer het geval is, willen ze het leven uit. Het inconsequente is dat ze ook eisen dat een ander dat voor hen regelt. Chabot heeft keurig beschreven hoe je het kunt doen. Voor 400 euro haal je via internet de benodigde spullen in huis.
Waaróm valt men er een ander ermee lastig? Er zit een claim achter. „Ik ben zó ongelukkig dat jij mij van de wereld moet helpen.” Het is een verwijt, een aanklacht. Bij elke discussie over mensen die klaar zijn met leven, duikt meneer Jiskoot weer op. Intussen is hij ver in de negentig. Voor de camera raast en tiert hij dat hij er niet uit mag, omdat hij gezond is. Die woede kom ik zó veel tegen. Mensen zijn niet klaar met leven, ze ageren tegen het feit dat ze er in onze samenleving niet meer toe doen. Ik las een casus van een meneer die met pensioen ging. Nu zat niemand meer op hem te wachten. Daarom hebben ze hem ter dood gebracht. Terwijl het echte probleem was dat niemand op hem zat te wachten. Ook daarin zit overigens iets tegenstrijdigs. Mensen willen autonoom zijn, maar tegelijk vinden ze het belangrijk om door anderen bevestigd te worden. En ze zijn doodsbang voor het alleen zijn.”
Waarom?
„Dat heeft denk ik te maken met de secularisering. Vroeger werd de overgrote meerderheid opgevoed met het idee van Iemand hierboven Die je in de gaten hield en aan Wie je een zekere verantwoording moest afleggen. Dat gaf het gevoel dat je in je eentje toch niet alleen was. Los van de theologische kant is dat psychologisch heel relevant. Nu lopen eenzame mensen rond als kinderen die hun ouders kwijt zijn, dus klampen ze zich aan elkaar vast. Als dat niet lukt, worden ze depressief. Of boos. Heel opvallend is de heftigheid van de pleitbezorgers van euthanasie. „Wie denk jíj wel dat je bént, om voor mij te kunnen bepalen…” Deze emotie komt voort uit de angst aan hun lot te worden overgelaten. Die angst vertaalt zich vervolgens in gekrenkte woede.
Door mijn werk zag ik de keerzijde van de ”mooie”, zelfgekozen dood. Ik heb heel wat mensen onder behandeling gehad van wie dierbaren door euthanasie waren omgebracht. Anderen kreeg ik als patiënt omdat hun man of vrouw er ”autonoom” een einde aan had gemaakt. Een vrouw kwam thuis, riep naar haar man dat ze er weer was, maar kreeg geen antwoord. Met een heliumkap over zijn hoofd lag hij op bed. Hij had zelfs geen briefje achtergelaten. Dan ben je er mooi autonoom uit gestapt, maar die man heeft daarmee wel het leven van zijn vrouw verwoest.”
U gaat niet in op het doden van kwetsbaar beginnend leven. Bewust?
„Nee, zeker niet. Daar kijk ik net zo tegen aan als tegen euthanasie. Ik ben er niet in alle gevallen op tegen. Neem een meisje dat op 16-jarige leeftijd ongewenst zwanger wordt. Ik kan ermee leven dat de vrucht dan in een vroeg stadium wordt weggehaald, om toekomstig ongeluk van moeder en kind te voorkomen. Maar het aborteren van een veel rijpere foetus, door zo’n kind in stukken te breken, staat me absoluut niet aan. Dat is gruwelijk! Dan zijn er best andere oplossingen te vinden. Het punt is dat niemand het kapotbreken van bijna voldragen kinderen ziet. In een stal hangen tegenwoordig camera’s, maar dat geldt niet voor de abortuskliniek.”
Hoe verklaart u dat discussie over abortus passé lijkt?
„Uit de overwinning van het feminisme. Abortus wordt beschouwd als een feministisch grondrecht, en feministische claims kun je in Nederland niet ter discussie stellen. De feministen hebben toch veel bereikt, zou je zeggen, maar het geklaag gáát maar door. Terwijl het onderwijs, de gezondheidszorg en de rechtspraak inmiddels grotendeels zijn overgenomen door vrouwen.”
Lijden ziet u als een betekenisvol onderdeel van het leven. Wat is voor u zin van het lijden?
„Wanneer je echt gelukkig bent, en dat zijn maar momenten, voel je je verbonden met de hele wereld. Geluk is groter worden dan je zelf bent. Lijden is het omgekeerde. Je wordt kleiner dan je zelf bent. Je poot die pijn doet, is je poot niet meer. Het lijden werpt je bovendien op jezelf terug. Het is een test die aantoont of je in staat bent in je kern overeind te blijven. Door vast te houden aan wie je bent, je identiteit, en te blijven beseffen dat het leven een geschenk en een opdracht is. Dat sterkt bij tegenslag en in donkere dagen. „Dit gebeurt nu eenmaal, ik moet hier doorheen.” Aan lijden zitten ook heel positieve aspecten. Zo vaak hebben mensen me verteld dat ze er sterker door zijn geworden. In ruimere filosofische zin gaat het om de vraag of we het leven accepteren met alles wat erop en eraan zit. ”For better and for worse”, zoals je vroeger trouwde ”for better and for worse.” Je hebt de verantwoordelijkheid om te streven naar ”better” maar ook om op een goede wijze om te gaan met ”worse”.”
Ook als het een structurele ”worse” is?
„Ja, ook als je blijvend gehandicapt raakt, ook als je verlaten bent.”
Zingeving komt niet van bovenaf of van buitenaf, maar van binnenuit, stelt u. Blijft de zwakte van uw standpunt niet het ontbreken van een externe norm?
Na een lange pauze: „Dat is een goede en een legitieme vraag. Belangrijk is dat de opdracht tot zingeving, die van binnenuit komt, in zekere zin ook buiten jezelf komt te liggen. Als een metafysische realiteit, ongeacht de invulling die je daaraan geeft. De normen die je hebt meegekregen en vervolgens jezelf hebt toegeëigend, kun je niet in je eentje beheren. Die moet je ergens boven je plaatsen, omdat ze je anders geen sturing geven.
Misschien is het inderdaad wel een probleem als een vaste, externe norm ontbreekt. De mensheid heeft in haar hele geschiedenis met een godsbegrip gewerkt. Een groot deel van de wereld doet dat nog steeds. Dat is niet voor niets. We vergeten in Nederland dat we met ons dominante atheïsme een soort eiland zijn. De vraag of er werkelijk een God is, of dat de mens een godsbeeld heeft gecreëerd, vind ik psychologisch niet zo relevant. Duidelijk is dat mensen behoefte hebben aan iets buiten en boven henzelf dat hun richting en stuur geeft. De secularisering heeft hen verlost van een angstig en beklemmend godsbegrip, maar de prijs is dat ze niet meer in staat zijn de noodzaak van persoonlijke zingeving te ervaren en te volgen.”
U verbindt geloof met het gevoel van geborgenheid in de fase van de kindertijd. Doet dat recht aan de realiteit van religie?
„Ik heb ermee aan willen geven dat een humanisme dat alle nadruk legt op de volwassenheid van autonome individuen, even extreem is als religieus fundamentalisme. Evenwichtige mensen weten het kind in zichzelf op zijn plaats te houden, maar draaien het niet de nek om. Ook als een kind alleen is, weet het zich gesteund door het idee dat zijn ouders er wel zijn. Misschien is dat wel de kern van een religieus gevoel. Belangrijk is dat we die beleving vast weten te houden. Het is erg kaal om helemaal alleen in de wereld te staan. Volwassen worden is niet het voorgaande afstoten, maar dat integreren in wie je bent. In die zin pleit ik voor een positievere kijk op religie en geloof. De mensheid als geheel zal het niet redden als we die bij de prullenbak zetten.”
Hebben de jaren als psychiater en psychotherapeut u optimistischer of pessimistischer over de mens gemaakt?
Lachend: „Weet u, ik geloof niet zonder meer in het goede van de mens. Helemaal niet zelfs. Als je bestudeert hoe ons brein in elkaar zit, duizel je van de onvoorstelbare ingewikkeldheid. Het is toch van een intense treurigheid dat dit vernuft wordt gebruikt voor het versturen van stompzinnige berichtjes via WhatsApp? Nee, je moet niet te veel van mens verwachten.”
Hij is geneigd tot alle kwaad, zegt een calvinistische belijdenis.
„Ik weet het en ik denk dat het inderdaad zo is. Het verschil is dat ik er niet onder gebukt ga. Ik accepteer het als een realiteit, waar we het beste van moeten maken. Dat wel. Dat wél.”
Door moed, beleid en trouw, schrijft u aan het eind van uw boek.
„Ja, de eigenschappen die behoren bij de Militaire Willemsorde. En het devies van mijn vader. Die heeft me deze deugden mijn hele jeugd voorgehouden. Als kind heb ik me sterk tegen hem verzet. Ook ik was zo’n jongen van de jaren zestig, die de autoriteiten graag een kopje kleiner maakte en daarmee ten diepste mijn vader wilde onttronen. Nu zie ik dat ik zó veel te danken heb aan zijn opvoeding en zijn nadruk op moed, beleid en trouw. Dat zijn de waarden waar we behoefte aan hebben: zowel persoonlijk als in het geheel van de samenleving.”
Frank Koerselman
Prof. dr. Frank Koerselman (Batavia, 1947) studeerde Sanskriet, Indische cultuurgeschiedenis, geneeskunde en psychiatrie. In 1990 promoveerde hij op de dissertatie ”Integratief medisch denken. Over de psychopathogenetische reconstructie. Een psychiatrische bijdrage”. Koerselman leidde de afdeling psychiatrie van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam en was van 1997 tot 2012 hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit Utrecht. Buiten zijn vakgebied kreeg hij bekendheid door zijn pleidooi het leven als een geschenk te beschouwen, zonder een religieuze fundering daarvoor. Koerselman is gehuwd en vader van twee kinderen.
Opmerkelijke uitspraken
„Om vrouwen onafhankelijk van hun man te maken, werden zij nu ook, net als hij, tot slaaf van het werk gemaakt.”
„Een samenleving waarin iedereen autonoom is, vereist een georganiseerd wantrouwen. Eufemistisch noemen we dat ”transparantie”.”
„Wie angstig is, werpt wallen op en plant daarop vaandels. Daardoor zijn vlaggen symbolen van zowel trots als angst.”
„Verschillen respecteren betekent ook dat we niet iedereen in steeds dezelfde mallen moeten willen gieten door overal gelijke protocollen te ”implementeren”.”
„Het individu is tot maat van alle dingen geworden. Iemand aanspreken op groepskenmerken wordt niet meer getolereerd.”
„Steeds meer toonaangevende mannelijke politici zeggen als schooljongens ongeremd wat hun voor de mond komt.”
„Mensen shoppen op de arbeidsmarkt en shoppen op de liefdesmarkt. Als ze uitgekeken zijn, verkassen ze. Wie daar niet aan meedoet, moet wel saai zijn.”
„Humanisten ”geloven in mensen”, dat wil zeggen dat ze uitgaan van de goedheid van de mens, voor zover die zich althans van de religie heeft bevrijd en zich tot het leerstuk van de individuele autonomie heeft bekeerd.”
„Wie maar vaak genoeg roept dat bejaarden in tehuizen in hun poep liggen en dat de urine langs hun enkels druipt, creëert vanzelf een klimaat van angst waarin de dood een betere uitkomst lijkt.”
”Wie wij zijn. Tussen verstand en verlangen”, Frank Koerselman; uitg. Prometheus, Amsterdam, 2016; ISBN 97 890 3513 699 1; 255 blz.; € 19,95.