Goed om blijk te blijven geven van zorgen over genmodificatie
Stellig. Zo mag de toon van het dinsdag verschenen rapport van de Gezondheidsraad en de adviesraad Cogem over embryonale genmodificatie rustig worden genoemd. Al tijden wordt er in de wetenschap gespeculeerd op een doorbraak waardoor mensen met een erfelijke ziekte, anders dan via embryoselectie, genetisch eigen kinderen kunnen krijgen zónder die aandoening. Een recent ontdekte methode voor het veranderen van het DNA in embryo’s bracht deze mogelijkheid een stap dichterbij.
Tijdens het laatste debat over de VWS-begroting informeerde D66 bezorgd of er in Nederland toch geen wetten zijn die een sta-in-de-weg kunnen vormen voor het toepassen van deze zogenaamde kiembaanmodificatie. Eén zo’n wet is er; de Embryowet. Deze verbiedt het uitsluitend voor onderzoeksdoeleinden kweken van embryo’s, ook van de kweekembryo’s die nodig zullen zijn om te testen wanneer genmodificatie veilig klinisch kan worden toegepast.
Toch kan de partij gerust zijn. Met steun van een ruime Kamermeerderheid kondigde minister Schippers vorig jaar al een versoepeling van de Embryowet aan. Het kweken van embryo’s voor kiembaanmodificatie valt straks binnen de reikwijdte van de verruimde wet, zo verzekerde ze de Tweede Kamer eind februari nog in een brief. In zekere zin kan het door de Gezondheidsraad gegeven advies om het kweekverbod te versoepelen, hoe ingrijpend ook, dus als mosterd na de maaltijd worden gezien.
„Mits de techniek veilig toepasbaar is, worden de belangen van toekomstige personen door het vervangen van ziekmakende door gezonde genen niet geschaad maar juist gediend”, stelde de raad. Dat uitgangspunt, die redenering illustreert het grote belang dat er in onze samenleving wordt gehecht aan het voorkomen en uitbannen van lijden. Zelfs de beschermwaardigheid van het prille leven dreigt ervoor opzij te worden gezet.
Tegelijkertijd adviseert de raad een maatschappelijk debat aan te zwengelen over de vraag hoe ver een land als Nederland wil gaan in het toepassen van revolutionaire medische technieken, als dat eenmaal veilig kan. Spijtig genoeg wachtte de raad het verloop van zo’n debat niet af, alvorens de bakens te verzetten. Niettemin biedt deze opening volksvertegenwoordigers en patiëntenorganisaties die de beschermwaardigheid van al het menselijk leven nog steeds als speerpunt zien een uitgelezen kans om hun zorgen en bezwaren kenbaar te maken tegen de richting die het kabinet dreigt in te slaan.
Draagt deze er niet toe bij dat het krijgen van genetisch eigen kinderen overgaat van een wens in een recht waarvoor steeds meer taboes moeten wijken? Hoe paal en perk te stellen aan toepassingen die zijn gericht op mensverbetering of het voorkomen van milde afwijkingen in plaats van ernstige, erfelijke aandoeningen? En waar blijft de inventarisatie van lopend perspectiefrijk, embryobesparend onderzoek, bijvoorbeeld met proefdieren?
Reflectie op deze vragen is dringend geboden; anders komt ook het debat over de klinische toepassing van kiembaanmodificatie als mosterd na de maaltijd.
Dat kan en mag nooit de bedoeling zijn.