De predikanten Paul Visser en Kees van Ekris roepen op tot een herontdekking van de reformatorische prediking – tegen de afval en de verveling in vele harten. Laten we aan die oproep gehoor geven en ons de canon van de reformatorische traditie eigen maken.
Ik heb een idee. Ik loop er al wat langer mee rond, maar twee opiniestukken hebben me meer dan ooit van de urgentie, of in ieder geval de wenselijkheid, van m’n plannetje overtuigd. Het is een idee voor een boek, vergezeld van het voorstel om dat boek met elkaar te gaan lezen, dwars door alle kerkverbanden en generaties heen.
De twee opiniestukken die mij ervan hebben overtuigd dat m’n plannetje misschien best wel een goed idee is, stonden eind vorige week in het Nederlands Dagblad. De auteurs zijn twee hervormde predikanten binnen de Protestantse Kerk: ds. Paul Visser uit Amsterdam en ds. Kees van Ekris uit Zeist. Beiden zijn verbonden aan Areopagus, het centrum voor contextuele en missionaire prediking van de IZB. Een zwarte wolk van melancholie daalt neer over degene die hun artikelen leest.
Afvalrace
Volgens ds. Visser is er namelijk een enorme innerlijke secularisatie gaande, niet aan de randen van de kerk, maar midden in de kerk, midden in hervormd-gereformeerde kring, bij kerkgangers die jarenlang zeer meelevend en toegewijd zijn geweest. Innerlijke secularisatie: ineens loopt het geloof uit je weg, of blijkt het uit je weggelopen te zijn, want de twijfel zat veel dieper dan je dacht. Geruisloos valt het geloof van je af, als een verdord blad van een boom.
Volgens Visser leidt het geloof een vaak kwijnend bestaan omdat het geloof vaak aangepraat is en vanzelfsprekend wordt gevonden, en niet wordt verworven door twijfel, verwarring en aanvechting heen, en niet is heengegaan door verlies en verlorenheid (ds. Van Ekris spreekt van een kindernevendienstgeloof). Het geloof als de conclusie van een redenering en niet als de vrucht van de strijd met God óm God. Een geloof dat niet bestand is tegen onze ervaring van een ogenschijnlijk onverschillig universum, noch tegen de kritische vragen van de wereld.
‘Aansprekende’ preekjes die er vooral op gericht lijken ons op te leiden tot een goed gevoel en geestelijk welbevinden (legitimatie van narcisme, aldus ds. Van Ekris), moeten worden vervangen door preken waarin wonden worden blootgelegd en behandeld. Zal God juist daar niet, zo vraagt ds. Visser, een geloof willen wekken dat fragiel is maar niet kapot te krijgen?
Ik ken ds. Visser niet persoonlijk. Maar van zijn werk in de Amsterdamse Noorderkerk neem ik altijd met respect en bewondering kennis, en z’n stuk heeft me geraakt. Het laat nog maar weer eens zien hoe verschrikkelijk ‘2004’ is geweest. Het laat ook zien dat de rechtse verbondsbeschouwing waarin het geloof zo goed als onbereikbaar is, kritiek verdient, maar de linkse zeker ook, waarin het geloof vanzelfsprekend is. Het stuk roept vragen op: is de kerkgeschiedenis dan toch een afvalrace en is nu de Bond al aan de beurt?
Maar het gaat natuurlijk verder. In de lerarenkamer waar ik geregeld koffiedrink, zei iemand: Maar in onze kerk is het gelukkig zo ver nog niet! Een jongere ouderling, lid van hetzelfde kerkverband als die persoon, wist beter: honderden jongeren stellen het doen van belijdenis uit en dreigen evenzeer als zo’n dor blad van de boom te vallen.
Uitmuntend
Van Ekris roept op tot reformatorische zelfkritiek (want hoe vermoeiend zijn al die kerkjes en hun onderlinge discussies) en tot een herontdekking van centrale noties uit onze theologische traditie. En misschien sluit mijn oude ideetje voor een bepaald boek hier wel op aan. Niet dat ik denk dat alles wat Visser en Van Ekris vaststellen eenvoudig met de uitgave van een boek te verhelpen is. Uiteraard niet. Maar zij roepen toch op tot existentiële, reformatorische, ongemakkelijke prediking, op leven en dood. En nu bevat onze traditie natuurlijk zeer vele en uitmuntende getuigenissen en voorbeelden van deze prediking. Het beste ervan zouden we eens bij elkaar moeten brengen, in een mooi boek.
We zouden dat kunnen doen door predikanten en theologen en gewone christenen uit te nodigen een bepaalde tekst (een preek, gedicht, verhandeling, brief, dagboekfragment, wat dan ook) uit onze traditie uit te kiezen en kort toe te lichten wanneer en waarom die tekst hem/haar heeft getroffen. We vragen nu natuurlijk Visser en Ekris. We vragen ds. H. Klink, en die komt dan natuurlijk aanzetten met een mooi stuk van dr. Aalders. We vragen ds. J. Roos en ds. W. Visscher, die misschien wel een mooie preek uit de Nadere Reformatie aandragen. We moeten natuurlijk op zoek naar iemand die ervoor zorgt dat ds. Doornenbal een plaatsje in deze canon krijgt, en de preek van Kohlbrugge over de ‘drie nachten’. We vragen ds. P. de Vries en ds. P. den Ouden, en die zullen John Newton of rabbi Duncan onder de aandacht brengen. We vragen Ewald Mackay maar ook de voorzitters van de jongerenorganisaties. Ik noem zo maar wat namen, ik sluit niemand uit en wil niemand in verlegenheid brengen! We gaan van links naar rechts en weer terug, van jong naar oud en weer terug, en stellen zo een prachtig boek samen met het beste uit onze eigen reformatorische traditie.
Canon
Prachtig lijkt me dat, zo’n boek als een canon. En heel nuttig en noodzakelijk. Alleen of in leeskringen, ouders met hun kinderen, voorgangers in hun gemeenten, leraren en hun leerlingen: we gaan die teksten met elkaar lezen en voeden ons zo met de rijkdommen, het geloofsinzicht, de wijsheid, de vreze Gods, de lofzangen, die ons als een schat zijn toevertrouwd. Tegen de afval, tegen de verveling. Op leven en dood. Want zo ver is het inmiddels.