Opinie
Ds. G. Hoogerland: Kerkelijke verdeeldheid is schuld tegenover God

De kerkelijke verdeeldheid is schuld tegenover God, onszelf, onze naaste en het nageslacht, stelt ds. G. Hoogerland.

ds. G. Hoogerland
15 September 2016 15:43Gewijzigd op 16 November 2020 06:33
beeld ANP, Raymond Rutting
beeld ANP, Raymond Rutting

De schuld die op de kerk ligt vanwege de verdeeldheid is ontstellend groot. De vraag die we daarbij moeten stellen is: bespreken we die schuld, of beleven we die? Als ik mezelf die vraag stel, is er al zo veel reden tot schaamte dat ik niet verder zou durven schrijven. Toch kan het dienstig zijn om vanuit de beschaamdheid enkele dingen te noemen met betrekking tot de inhoud van die schuld, op grond van Gods Woord.

Schuld tegenover God

De kerkelijke verdeeldheid is allereerst schuld tegenover God. Christus is het Hoofd van Zijn Kerk. In Hem is de Kerk één. Als Paulus de verdeeldheid en scheuringen in Korinthe waarneemt, stelt hij in 1 Korinthe 1:13 een indringende vraag: „Is Christus gedeeld?” Christus is niet gedeeld en Zijn lichaam kan niet gedeeld worden. De vraag maakt echter duidelijk dat de kerk zich zo vertoont dat het lijkt alsof Christus gedeeld is. Dat is tot grote oneer van Christus en doet Hem grote schande aan.

De Korinthiërs onteerden hun Hoofd en Zaligmaker. En wij? Ontering van de Zaligmaker is een ernstige zonde. Daarmee onteren we niet alleen Hem, maar ook de Vader, Die Hem gezonden heeft, en de Heilige Geest, Die in Hem woont en van Hem uitgaat.

Een vrouw onteert haar hoofd, haar man, als zij geen macht op het hoofd heeft in de eredienst. Terecht veroordelen wij dat. Ondertussen onteren wij echter ons Hoofd door onze verdeeldheid. Wie voelt, beleeft en belijdt die schuld?

Schuld tegenover onszelf

De verdeeldheid is ook schuld tegenover onszelf. In 1 Korinthe 3 schrijft Paulus dat die partijschappen de oorzaak zijn dat hij tot hen niet kon spreken „als tot geestelijken, maar als tot vleselijken.” Het ontbreekt in de gemeente aan geestelijken. Dat zijn „zodanigen, die door Gods Geest uitnemend verlicht zijn en in de kennis zeer toegenomen” (kanttekening 1). Er zijn daarentegen veel vleselijken. Dat zijn „zodanigen, in welken het vlees, of de menselijke genegenheden zich nog te veel openbaren” (kanttekening 2).

Wat is de oorzaak van het ontbreken van geestelijken en het vleselijk zijn? Paulus schrijft het in 1 Korinthe 3:3 en 4, scherp en duidelijk: „Want dewijl onder u nijd is en twist en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet naar de mens? Want als de een zegt: Ik ben van Paulus; en een ander: Ik ben van Apollos; zijt gij niet vleselijk?”

Vleselijk zijn betekent dus klein, onwetend, zonder opwas in het geloof. Als wij klagen over het ontbreken van doorbrekend werk, wordt vaak gewezen op de donkere tijd, op de wereldgelijkvormigheid in de kerk. Paulus toont ons echter aan dat de oorzaak ervan ligt in het ontbreken van eenheid.

Schuld tegenover de wereld

De verdeeldheid is eveneens schuld tegenover de wereld. In Johannes 17:20-23 bidt Christus: „En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven zullen. Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als Wij één zijn: Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in één, en opdat de wereld bekenne, dat Gij Mij gezonden hebt…”

Door deze voorbede van Christus, die zeker verhoord wordt, want Hij wordt altijd verhoord (Joh. 11:42), heeft de Kerk het voorrecht van de eenheid. Dit legt echter tevens een dure plicht op de kerk tot het beoefenen van die eenheid. Als wij weten dat Christus in Zijn voorbede de eenheid van Zijn Kerk zo’n duidelijke plaats gegeven heeft, moet elke scheiding die er loopt tussen en door de kerken waarin Gods kinderen zich bevinden, ons schuldig stellen.

De eenheid van de kerk noemt Jezus een middel tot het geloof van de wereld. Tot tweemaal toe zegt Hij: „Opdat (door die eenheid) de wereld bekenne (gelove), dat Gij Mij gezonden hebt.” Als we deze zinsnede uit het allerheiligste gebed op ons laten inwerken, moeten we daaruit de conclusie trekken dat het ontbreken van de zichtbaarheid van de eenheid in de kerk de oorzaak is dat de wereld niet gelooft dat Christus door de Vader gezonden is. Anders gezegd: door het ontbreken van de zichtbare eenheid in de kerk wordt de wereld gestijfd in het ongeloof. Nog anders gezegd: de verdeeldheid is een oorzaak dat velen verloren gaan. Van Gods kant kan dat natuurlijk niet, maar dat neemt onze verantwoordelijkheid niet weg.

Schuld tegenover het nageslacht

De verdeeldheid is ten slotte schuld tegenover het nageslacht. Wij laten de erfenis na van een verdeelde kerk en zijn daardoor schuldig ten opzichte van hen die we deze erfenis nalaten zolang wij niet alles gedaan hebben voor de eenheid van de kerk. Durven wij met deze schuld te sterven en voor God te verschijnen? Zal ons nageslacht ons niet moeten aanklagen?

Het zijn maar enkele dingen. Er zou veel meer te noemen zijn. Dat laat de ruimte voor deze bijdrage niet toe. Ik weet dat we zelf niet kunnen helen wat gebroken is. Ik weet dat de praktijk zeer weerbarstig is. Ik weet dat wij de scheidingen alleen maar erger kunnen maken. Ik weet dat we ons niet verenigen kunnen met hen die openlijk of verbasterd het remonstrantisme of andere dwalingen (willen) invoeren. Het is allemaal waar. Ik weet dat God eraan te pas moet komen. Maar dat laat het bovenstaande onverlet. Herstel van de kerkelijke verdeeldheid moet beginnen op de knieën.

De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Stolwijk.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer