„Voor Owen is geluk vooral iets in de hemel”
Volgens John Owen zijn christenen pas echt gelukkig in de hemel. Daarmee wijkt de puriteinse theoloog af van de generaties na hem die er graag op wezen dat het christelijk geloof juist ook op aarde gelukkig maakt.
Dat stelde dr. David P. Murray donderdag in zijn bijdrage –een van de zeven– op de tweede dag van de conferentie over John Owen (1616-1683) aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA). Murray, een Schot die doceert aan het Puritan Reformed Theological Seminary in Grand Rapids (VS), belichtte de visie van de puriteinse theoloog op het geluk van de mens.
Centrale vraag op de conferentie is hoe modern John Owen was. Als het gaat om zijn visie op geluk is Owen in ieder geval niet modern, aldus Murray. Met behulp van de computer onderzocht hij hoe vaak woorden die met geluk te maken hebben, voorkomen in de werken van John Owen en in de Bijbelverklaring van Matthew Henry, die vijftig jaar na Owen werd geboren.
Henry spreekt vier keer zo veel over geluk als Owen, concludeert Murray. Als Owen geluk noemt, gaat het bijna altijd over het geluk van christenen in de hemel. Henry wijst juist vaker op het geluk in de praktijk van het christelijk leven. Dat past bij de vroegmoderne tijd waarin Henry leefde. De praktische kant van het christelijk geloof krijgt in die periode steeds meer nadruk.
Owen schrijft wel vaak over de innerlijke vreugde van de christen. Dat is een blijdschap die vooral in moeite en verdrukkingen wordt ervaren. Echt geluk is er vooral na dit leven in de hemel.
Murray wil de tegenstelling tussen Owen en Henry niet te groot maken. In Owens tijd waren de omstandigheden voor protestanten buiten de staatskerk veel moeilijker dan vijftig jaar later. En: „In de Bijbel vind je Henry in Spreuken en Owen in de Psalmen.”
De tweede hoofdlezing van de conferentie, door dr. Kelly M. Kapic, gaat over de spiritualiteit van John Owen. Die is evenwichtig en van blijvende betekenis omdat Owen meerdere fronten op het oog had, aldus de Amerikaanse theoloog. In de vragenronde na de lezing noemt Kapic nog een punt van waardering: Owen „ruimt de rommel op” die de puriteinen zelf gemaakt hebben. „In de gemeenten van de puriteinen zaten gelovigen die dachten dat God de Vader vertoornd op hen was.”
Prof. dr. A. Baars analyseert een preek die Owen hield voor het Engelse parlement, een dag na de onthoofding van koning Karel I in 1648. De tekst voor de preek was Jeremia 15:19-20. „Een opmerkelijke keuze.”
De manier waarop Owen met de tekst omgaat, is volgens de emeritus hoogleraar homiletiek (preekkunde) aan de TUA ook opmerkelijk en geen voorbeeld om na te volgen. Owen gebruikt de tekst als kapstok voor de boodschap die hij op dit „cruciale moment” wil brengen: de Britse regering mag niet terugvallen in de zonden van het verleden, maar moet haar onderdanen terugroepen tot gehoorzaamheid aan de wet van God. Daarbij doet Owen geen recht aan de eigenheid van de woorden van Jeremia, aldus prof. Baars. „De relatie met de preektekst is zwak en soms zelfs geforceerd.”
Diverse deelnemers aan de conferentie komen uit Oost-Europa. Een van hen is Alexey Rusakov, voorganger van een Messiasbelijdende Joodse gemeente in Oekraïne. Hij zet uiteen hoe Owen dacht over het Joodse volk. Net als veel puriteinen had Owen „compassie” met de Joden. Hij verwachtte een bekering van een groot deel van het Joodse volk en hun terugkeer naar het Beloofde Land.
Iedere christen kent wel een Jood, aldus Rusakov. „Er is een Jood in je hart: Jezus. Jezus helpt ons om onze relatie met het Joodse volk te begrijpen. We moeten Zijn beeld laten zien aan onze vrienden uit het Joodse volk.”