Het goud van de oudvaders doorgeven
Dé grote trend van het moment in de boekenwereld is het hertalen of hervertellen als manier om klassieke teksten door te geven. Wie leest ze nog, de kerkvaders uit de vroegchristelijke tijd, de oudvaders uit de zestiende, zeventiende of achttiende eeuw? Dat het ”oude goud” het verdient om te worden doorgegeven aan steeds weer nieuwe generaties is geen punt van discussie. Over de vraag hóé dat het beste kan gebeuren, lopen de meningen uiteen. Het is manoeuvreren in een spanningsveld. Belangrijk is dat mensen zich laten corrigeren door de traditie, maar dit mag niet leiden tot verheerlijking van het verleden. Hoe bereik je dat die traditie levend blijft, zich vernieuwt in een nieuwe context met nieuwe vragen? Op deze pagina’s komen mensen aan het woord die hierop vanuit de praktijk antwoorden formuleren: hertalers en bewerkers van klassieke werken én liefhebbers van de oude druk.
Oudvaders zijn echt uitleggers
Klaas-Jan Boer (26) uit Krimpen aan den IJssel begon rond zijn dertiende met het lezen in de oude, uitgebreide Bijbelverklaring van Matthew Henry die bij hem thuis in de kast stond. Elke avond een paar bladzijden, in oude druk. „Oudvaders hebben vaak een heel heldere en actuele kijk op allerlei zaken.”
Voor Boer is het lezen van oudvaders in oude druk dagelijkse kost. „Veel goede boeken zijn niet in nieuwe druk verkrijgbaar en omdat ik ze toch in de kast heb staan, pak ik al gauw zo’n oude druk. De laatste tijd lees ik elke avond een bladzijde uit ”De mond der opperste Wijsheid” van Henricus Groenewegen, een verklaring van een aantal gelijkenissen en van Mattheüs 24. Het is echt niet moeilijk om de oude druk te leren lezen. Het vraagt in het begin om oefening, maar waar een wil is, is een weg. Iedereen kan het leren. Oude druk is geen vreemde taal, alleen zien sommige letters er anders uit dan we zijn gewend. Zodra je weet hoe het zit, heb je de sleutel. Ik zie inmiddels geen verschil meer tussen oude en nieuwe druk. In het begin zijn hoofdletters nog wel een beetje lastig. En heel soms moet je nog even goed kijken: wordt hier nu een s of een f bedoeld? Alle ouders zouden hun kinderen moeten leren om oude druk te lezen. Het is een verrijking voor het geestelijk leven.”
Voor Boer is het lezen van oude druk geen doel op zich. „Het is belangrijk om de óúdvaders te lezen. Zij hebben vaak een heldere en actuele kijk op allerlei zaken. Van hun Schriftuitleg kunnen we nog altijd veel leren. Zij vertellen niet alleen wat zijzelf vinden, maar geven ook de mening van anderen. Er is sprake van evenwicht. Oudvaders zijn echt uitleggers. Ze gaan vaak diep op de zaken in, zowel op de hoofd- als op de bijzaken. Ook in onze tijd zijn er veel dwalingen. De jeugd weet vaak niet wat wel en wat niet Bijbels is. Oudvaders zijn doorgaans heel duidelijk; ze leggen op een heldere wijze uit hoe iets zit. Ze hebben ook veel licht van boven gehad, bijvoorbeeld als het gaat over de bekering van de Joden. Daar hoor je helaas veel te weinig over, maar er zijn heel wat oudvaders geweest die daar boeken over hebben geschreven.”
Wat moeilijkheidsgraad betreft zit er best verschil tussen de oudvaders onderling, constateert Boer. „Smijtegelt kan iedereen begrijpen, Hillenius en Mobachius zijn ook eenvoudig. Maar er zijn ook oudvaders, zoals Ridderus, die heel moeilijk kunnen schrijven. Anderen, zoals Siberma, zijn af en toe wat langdradig. Vaak zijn moeilijke woorden vanuit de context wel te begrijpen. Soms pak ik er een woordenboek bij of vraag ik de betekenis van een woord bij iemand anders na.” Originele werken van oudvaders zijn vaak kostbaar of moeilijk verkrijgbaar. Een letterlijke overzetting of reprint van een oudvader heeft wat Boer betreft de voorkeur. „Het probleem van hertalingen is dat die altijd wat worden gekleurd door degene die hertaalt. Bij de een zie je dat sterker dan bij de ander. In de serie ”Der vaderen erfenis” van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland worden de oude woorden die zijn hertaald in een lijst achterin opgenomen, zodat de lezer altijd kan nakijken wat er oorspronkelijk heeft gestaan.”
Dicht bij de bron blijven
Ruth Pieterman (30) uit Arnemuiden hertaalde onder meer ”Korte en eenvoudige catechisatie” van Jan Nupoort en ”Het merg der christelijke godgeleerdheid” van Johannes à Marck in hedendaags Nederlands. In haar werkkamer hangt een afbeelding met twee gevouwen handen aan de muur. „Gebed is ook hiervoor nodig, daar moet ik steeds aan herinnerd worden.” Ze is van mening dat een hertaler zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst moet blijven en op elk woordje hoort te letten. „Ik wil graag recht doen aan de auteur en zal daarom ook geen onderdelen weglaten. Hertalen is een proces van denken, zoeken en vergelijken. Sommige dingen overleg ik met een ander en uiteraard maak ik gebruik van woordenboeken. Wanneer er vérgaande wijzigingen in een tekst worden aangebracht, mag je het mijns inziens geen hertaling meer noemen; eerder een bewerking of een herschrijving.”
Dat er eigen theologie in een hertaling sluipt, probeert Ruth Pieterman „tot het uiterste” te voorkomen. „Je moet gevoel voor het (theologische) taalgebruik hebben en begrijpen wat er staat. Ik ben er beducht voor om de schrijver iets te laten zeggen wat hij niet gezegd heeft, of om zijn woorden te verdraaien. Dat zou niet eerlijk zijn. Ik doe mijn best om voor een nauwkeurige en brontekstgetrouwe hertaling te zorgen.”
Ruth Pieterman houdt persoonlijk veel van oude taal en van oude boeken. „Ik zou graag zien dat veel andere (jonge) mensen ook die interesse krijgen. Hiervoor geldt: al lezende leert men! Maar het is een feit dat niet iedereen er zo veel mee heeft. Afgezien van het echte hertaalwerk (zoals aanpassing van de zinsbouw, vervanging van moeilijke woorden), kan er alleen al qua lettertype, opmaak en overzichtelijkheid veel worden verbeterd.”
Het zou erg mooi zijn als mensen door hertalingen meer vertrouwd raken met de inhoud van de werken van oudvaders, vindt Ruth Pieterman. „Maar ik denk niet dat doorsneelezers van een hertaling naar het origineel zullen grijpen – als dat al beschikbaar is. Het lijkt mij logisch dat ze dan liever aan een volgend boek beginnen. En wie weet gaan ze op zoek naar boeken die nog niet hertaald zijn! Ik hoop dat de rijke erfenis die de Heere ons gegeven heeft voor veel mensen tot zegen gesteld mag worden, ook door middel van hertalingen.”
Hardop lezen helpt bij oude druk
De vader van Tom Noorlander (9) uit Alblasserdam is boekbinder. Zodoende ziet hij veel oude drukken langskomen. „Ik vind het altijd erg leuk om die oude boeken te bekijken. Wat is het voor uitgave? Hoe ziet de titelpagina eruit? Welke drukletter is er gebruikt? Op die manier probeer ik erachter te komen of een boek zeldzaam is. Omdat ik een titelpagina niet kon lezen, ben ik gaan oefenen met het lezen van de oude druk. Een lesbrief van de Gereformeerde Bijbelstichting heeft me daarbij geholpen. Als ik even rustig kijk, kan ik de oude druk nu meestal zonder moeite lezen.”
Vaak leest Tom in de Ravesteynbijbel, soms in een ander boek. „Oude druk is niet moeilijk. Als je maar wilt, dan kom je een heel eind. Iedereen kan het leren. Ik lees wekelijks oude druk, want je moet het wel bijhouden. Elke druk is trouwens wel weer anders. Het is altijd even wennen bij een nieuw boek. Ook is het soms lastig met de letter f; die lijkt in de oude druk vaak op een s. Door hardop te lezen, hoor ik dan m’n eigen fout. Als ik iets niet begrijp, dan vraag ik het aan mijn ouders. Zij stimuleren me ook om in de oudvaders te lezen. Vaak gaat het in deze boeken over Bijbelse geschiedenissen, dat vind ik heel leerzaam.”
Taal moet geen barrière zijn
Speciaal voor jongeren hertaalde Evert Barten (34) uit Apeldoorn, jongerenredacteur bij het Reformatorisch Dagblad, onder meer Bostons ”Viervoudige staat”, Ambrosius’ ”Het zien op Jezus” en Augstinus’ ”Belijdenissen”. Overigens spreekt hij liever niet van een hertaling, maar van een bewerking. „Bij hertalen blijf je dichter bij de structuur van de tekst, terwijl ik me daarin best wat vrijheid veroorloof. De vraag-antwoordvorm is in geen enkel oorspronkelijk werk duidelijk terug te vinden, terwijl dat wel de hoofdstructuur is van mijn boeken.”
Bartens aanpak is eenvoudig: „Ik lees een stukje uit het origineel, kijk of er een vraag uit naar voren komt die een jongere zou kunnen stellen en probeer die vraag in gewoon Nederlands te beantwoorden aan de hand van de originele tekst. Goede vragen bedenken die ook nog enigszins logisch op elkaar volgen, is de grootste uitdaging. Inhoudelijk hoef ik niets uit te denken; dat hebben die godgeleerde mannen al gedaan. Het is ‘alleen’ de inhoud overzetten in een taal en een structuur die jongeren aanspreekt.”
Enige vorm van subjectiviteit en een eigen kleur houd je daarbij wel, zegt Barten. „Dat vind ik persoonlijk geen probleem, als de inhoud maar overeind blijft staan. Mijn ervaring is dat mijn aanpak me dwingt heel dicht bij de tekst te blijven. Steeds kleine stukjes bewerken voorkomt interpretatie van het geheel.”
Jongeren van nu zoeken houvast in een wereld die complexer is dan ooit, constateert Barten. „Ze vragen, mijns inziens terecht, waar onze gereformeerde leer vandaan komt. De bronnen zijn er wel, maar bijna ontoegankelijk door de moeilijke taal en de omvang. Moet je jongeren dan terugsturen en zeggen: Kom over tien jaar maar terug als je de taal machtig bent? Of mag je proberen hen zo dicht mogelijk bij de Heere te brengen door de taal aan te passen? De Heere Jezus zegt: „Laat de kinderen tot Mij komen.” Voor kinderen vul ik dan maar jongeren in. Taal moet geen barrière zijn, maar een voertuig om de inhoud bij de lezer te brengen. Je kunt discussiëren over het gebruik van oude woorden en de lading daarvan, maar daar blijf ik liever vandaan. Overigens heb ik alle respect voor mensen die de oude taal niet kwijt willen. Dat zouden er meer moeten zijn, alleen is de werkelijkheid anders.”
Als hij een lezing houdt, krijgt Barten regelmatig de vraag of het originele werk nog te koop is. „Uitgever Den Hertog signaleert ook een duidelijke toename van de verkoop van de oorspronkelijke boeken die ik heb bewerkt. Dat doet me deugd: terug naar de bron. Ik zeg dan altijd: „Ben je in staat om het origineel te lezen, doe het! Daarin staat altijd meer dan in de bewerking.” Daarom verwijs ik in mijn boeken naar het origineel als ik iets weglaat. Boston, Ambrosius, Calvijn, Augustinus, Luther; ze gebruikten de taal op hun eigen manier, maar hadden één doel voor ogen: Gods eer. Dat geldt na zo veel honderden jaren nog steeds. Het stemt mij dan ook dankbaar dat slechts een aanpassing van de taal nodig is om de rijkdom van Gods genade in Christus weer te laten schitteren voor jongeren.”
Recht doen aan de intentie
van de schrijver
Prof. dr. W. Verboom (74) uit Harderwijk, emeritus hoogleraar in de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme, heeft zich vooral beziggehouden met het hertalen van catechismuspreken van oudvaders als Smijtegelt, Sibersma, Van der Hagen en D’Outrein. „Voordat ik aan een hertaling begon, maakte ik eerst grondige studie van de persoon, de context en vooral de theologische opvattingen van de auteur. Daar ging meestal nog meer werk in zitten dan in het hertalen van de preken zelf. Het hertaalde moet immers kloppen met hetgeen de auteur zelf heeft bedoeld te zeggen, in zijn context, met zijn lezers voor ogen. Het is daarom een uiterst gecompliceerde bezigheid om aan de intentie van de auteur recht te doen. De ene oudvader is –theologisch bezien– ook de andere niet. Men kan niet spreken over dé oudvaders.”
Prof. Verboom wijst op een valkuil. „De Franse uitdrukking ”traduire c’est trahir” (vertalen is verraden) geldt soms nog meer voor het hertalen. Is de vertaler een theoloog, dan heeft hij voortdurend de hulp nodig van een neerlandicus, die thuis is in het Oudnederlands. Meelezers zijn ook belangrijk.”
Of het niet beter is om de lezer van vandaag vertrouwd te maken met de oude tekst, hangt mede van de bedoeling van de auteur af, denkt prof. Verboom. „Schreef hij voor een breed publiek –en dat was meestal het geval met oudvaders– dan kan een goede hertaling een prima functie hebben. Men kan dat een beetje op één lijn stellen met vertalingen van hun werk.”
Prof. Verboom vermoedt dat voor veel oudvaders geldt dat ze veel geprezen, maar weinig gelezen worden. „Anderzijds blijft er belangstelling voor werken van oudvaders, mits goed gedocumenteerd uitgegeven, met kennis van zaken en vooral ook in een toegankelijke lay-out.”