Kerk & religie

Bijbels humanist, geen hervormer

In zijn ”Lof der Zotheid” steekt Erasmus de draak met de domme monniken en de slecht ontwikkelde geestelijkheid. Het door hem nagestreefde Bijbels humanisme keerde zich vooral tegen de kerkelijke misbruiken. Maar Erasmus bleef een trouw zoon van de kerk. Hij werd geen hervormer.

Klaas van der Zwaag
16 May 2016 16:17Gewijzigd op 16 November 2020 03:34
Prof. dr. August den Hollander. beeld RD
Prof. dr. August den Hollander. beeld RD

In de laatmiddeleeuwse kerk klonk voortdurend de roep om hervorming van de kerk in ”hoofd en leden”, zoals de concilies van Vienne (1311-1312), Konstanz (1414-1418), Basel-Ferrara-Florence-Rome) (1431-1445) en Lateranen V (1512-1517). Tal van groepen poogden in die periode de kerk te hervormen, van dissidenten zoals de waldenzen, hussieten, dopers, zwinglianen en lutheranen, tot aan humanisten, die met goede Bijbelvertalingen en met de leus ”terug naar de bronnen” de vernieuwing binnen de kerk ter hand namen.

Er was sprake van een brede vernieuwingsbeweging binnen de kerk, met Erasmus en Luther als grote inspiratiebronnen. Volgens Erasmus kwam de campagne tegen Luther voort uit haat tegen de klassieke studies en uit machtswellust. „Luther vraagt terecht om onpartijdige rechters. De wereld hongert naar de evangelische waarheid. Het is onjuist zoveel haat te tonen jegens een zo lof waardig streven.”

Opmars leken

Op de genoemde concilies werden wel goede ideeën geformuleerd, maar de uitvoering ervan stagneerde. Vanaf de dertiende eeuw kregen de leken steeds meer invloed en namen feitelijk taken over die toebehoorden aan de priesters. Deze laatsten bedienden bijvoorbeeld het wijdingssacrament, maar de geloofsoverdracht schoot erbij in. Bedelorden namen de taak van de prediking over, wat leidde tot een grote opleving van de prediking. Het doel daarvan was het doorgeven van geloof en moraal en het onderrichten van de leden van de kerk.

Mede dank zij het humanisme en de renaissance kreeg de opkomende lekenstand toegang tot wetenschappelijke vorming, eertijds voorbehouden aan de geestelijkheid. Leken kregen de beschikking over teksten, en dus ook over de Bijbel. Erasmus, opgevoed in de geest van de Moderne Devotie, voerde een pleidooi voor de lekenbijbel. Hij vond dat zowel de theoloog als de gewone man of vrouw gevoed moesten worden vanuit de bronnen van de Schrift. Zijn eigen Latijns-Griekse vertaling van het Nieuwe Testament moest de basis worden van Bijbelvertalingen in de volkstaal.

Ook op het concilie van Trente kwam de Bijbelvertaling in de volkstaal aan de orde. Kardinaal Pedro Pacheco was er een tegenstander van, net als de franciscaan Alphonso de Castro. De laatste rangschikte het lezen van de Bijbel in de volkstaal onder oorzaken van ketterij. Hij onderbouwde dat met Mattheüs 7:6: Geef het heilige niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen! Een andere ‘bewijstekst’ was 2 Petrus 3:16, waar staat dat onwetenden de Schrift verdraaien tot hun verderf.

Op de opmerking van Erasmus dat Bijbellezen in de volkstaal in de Vroege Kerk gewoon was, antwoordde De Castro dat wat vroeger was toegelaten, in nieuwe tijden als schadelijk moest worden beschouwd, omdat de ongelimiteerde toegang tot de Bijbel er juist de oorzaak van was dat verschillende mensen in ketterijen verzeild waren geraakt.

Toch is er een aanmerkelijk verschil tussen Erasmus en Luther in hun poging de kerk te hervormen en de leek te mobiliseren. Heinz Schilling zet in zijn recente Lutherbiografie scherp uiteen hoe Luther in de eerste plaats publicist in de volkstaal was. De discussie over de aflaat voerde hij niet alleen voor het forum van studenten en collega’s, maar bewust voor het grote publiek. In tegenstelling tot Erasmus voelde hij zich betrokken op het gewone volk, waartoe hij zelf behoorde. Met een fel temperament en een door niemand af te nemen zekerheid de evangelische waarheid te bezitten, zag hij zichzelf als Gods profeet in de eindstrijd tegen de duivel en zijn volgelingen.

Afgezien van Erasmus’ inzet voor de Bijbel in de volkstaal, was het vooral Luther die de reformatorische boodschap bracht, en wel door concentratie op de heilsboodschap van Christus als antwoord op de fundamentele levensvragen van de mens. Dat onderscheidde hem van een meer literaire en historische vraagstelling ten aanzien van de Bijbel, zoals die bij kerkvader Hieronymus en bij Erasmus te vinden was.

Natuurlijke rede

Hoewel Erasmus en Luther zich beiden keerden tegen het verval van de laatmiddeleeuwse kerk, was het christelijke humanisme als beweging niet in staat om een grondige vernieuwing van de kerk op gang te brengen. Het zocht verdieping en verinnerlijking van het geestelijk leven, maar liet uiteindelijk de structuur van de kerk intact, uit angst voor scheuring en schisma’s.

De meeste humanisten hadden met de Rooms-Katholieke Kerk gemeen dat ze de natuurlijke rede en moraal beschouwden als ‘onderbouw’ voor het geloof. De reformatoren verwierpen de vrije wil en verwachtten van de natuurlijke zedelijkheid geen redding voor de wereld. Zij hebben dan ook fundamentelere kritiek uitgeoefend op het roomse leersysteem dan de humanisten.

Wie heeft het pleit gewonnen? Luther hield volgens kardinaal Walter Kasper nog vast aan de middeleeuwse gedachte van de religieuze eenheid van de christelijke samenleving, zo betoogt hij in zijn dit jaar verschenen Lutherboek. De huidige pluralistische samenleving was voor hem ondenkbaar. Eigenlijk heeft volgens Kasper Erasmus met zijn visie op de vrije wil de overwinning behaald op Luther.

Opvallend is dat het humanisme als levensbeschouwing momenteel hoge ogen gooit. Laurens ten Kate, bijzonder hoogleraar vrijzinnige religiositeit en humanisme, liet in zijn inaugurale oratie deze week aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht zien hoe er een lijn loopt van de doopsgezinden en de remonstranten in de vroegmoderne periode naar de hoogbloei van de vrijzinnige religiositeit in de negentiende eeuw. Parallel hieraan komt in diezelfde negentiende eeuw het georganiseerde humanisme op, dat dikwijls verbindingen aangaat met de vrijzinnigheid. Maar dan zijn we ver van Erasmus verwijderd. Al was hij geen reformator, hij was wél een christelijk humanist.


De betekenis van Erasmus’ Nieuwe Testament voor de Nederlandse Bijbelvertalingen

Erasmus’ Latijns-Griekse uitgaven van het Nieuwe Testament (1516, 1519 en later) hebben een belangrijke invloed op de Bijbelvertalingen in de volkstaal in de eerste helft van de zestiende eeuw, en ook daarna. Zo maken bijvoorbeeld Tyndale en Luther voor hun Engelse respectievelijk Duitse vertaling intensief gebruik van Erasmus’ edities, en dan vooral van zijn Latijnse tekst. De tekst van Luthers Duitse Nieuwe Testament van 1522 ging terug op de Latijnse tekst van Erasmus’ Novum Testamentum van 1519. Via verschillende Nederlandse vertalingen van Luthers Duitse Nieuwe Testament werkt Erasmus’ tekst indirect ook sterk door in de Nederlandse Bijbelproductie in de zestiende eeuw.

Maar de tekst van Erasmus wordt ook direct in het Nederlands vertaald en wel voor het eerst volledig in Delft in 1524 door de drukker-uitgever Cornelis Henricksz. Lettersnijder. In deze Nederlandse vertaling is een poging gedaan om de verschillen die er bestaan tussen de Vulgaat en Erasmus’ Latijnse tekst steeds aan te geven. Ongetwijfeld vanuit voorzichtigheid vanwege de toenemende (Bijbel)censuur, wordt in de daaropvolgende uitgaven van deze Nederlandse Erasmusvertaling de tekst vereenvoudigd, met weglating van Erasmus’ varianten ten opzichte van de Vulgaat.

Niet alleen de Latijnse, maar ook de door Erasmus geredigeerde Griekse tekst, als de eerste beschikbare gedrukte tekst van het Griekse Nieuwe Testament, vindt zijn weg. Deze Griekse tekst zal, na revisie door Beza, de basis vormen van de zogeheten Textus receptus, de algemeen aanvaarde gedrukte Griekse tekst van het Nieuwe Testament, en dat eeuwenlang. Deze Griekse tekst ligt dan ook aan de basis van de tekst van het Nieuwe Testament in meerdere Europese belangrijke ‘nationale’ Bijbelvertalingen, waaronder de Engelse Authorized Version, de King James Version (1611). Ook de Statenvertalers maken aan het begin van de zeventiende eeuw bij hun vertaalwerk gebruik van deze Textus receptus. Zo reikt de invloed van Erasmus’ Griekse tekst tot in de Nederlandse Statenvertaling van 1637 en alle daarop volgende edities, en daarmee zelfs tot aan de dag van vandaag.

Prof. dr. August den Hollander, hoogleraar religieus erfgoed in Nederland aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer